Waar is de Griekse handelsgeest gebleven?

Over olijven en de toeristenindustrie.

In de modder, tussen olijfbomen, staan erbarmelijke zomertentjes. De bomen zien er niet veel beter uit: als ze niet al bijna geheel gekapt zijn, zijn zeker wel al hun takken ten prooi gevallen aan verkleumde mensen die zich alleen bij een vuurtje in de openlucht kunnen warmen. Welkom op Lesvos, het eiland van de miljoenen olijfbomen, nu meer bekend als De Schande van Europa: kamp Moria.

Dit vluchtelingenkamp is gehuisvest tussen een aantal van de overdonderende hoeveelheid olijfbomen die het eiland sinds mensenheugenis door de geschiedenis hebben gesleept. Zelfs toen in 1850 een dodelijke vorstaanval het merendeel van de bomen letterlijk liet barsten van de kou, en er niet alleen bomen stierven maar ook heel wat vee omkwam, stonden de Lesvorianen op met lege maag en werden er meteen nieuwe bomen geplant, die het eiland binnen enkele jaren weer voorspoed en eten op de borden bracht.

Mytilini is wederom een internationale stad geworden: veel hulporganisaties hebben zich er gevestigd om de duizenden vluchtelingen die aankomen en vastzitten op het eiland, te helpen. Ze bezetten hotels, dineren in restaurants, kopen winkels leeg en flaneren af en toe over het eiland. Net zoals de stad rond 1900 een bruisend centrum was van internationale allure, maar toen waren het handelsfirma’s en koopmannen die, gevestigd in statige panden, de stad economische voorspoed brachten: een periode die zelfs het toerisme nooit heeft kunnen evenaren.

Terwijl Mytilini en Moria een aparte wereld zijn geworden, gaat op de rest van het eiland het leven gewoon door. De winter staat in het teken van de olijfoogst, die veelal met de hand of met behulp van kleine machines plaatsvindt. De miljoenen bomen zijn verdeeld over het gehele eiland en ze groeien tot hoog in onherbergzame bergen, steunend op kleine plateautjes op angstaanjagend steile hellingen of stille uithoeken, waar de meeste nog steeds worden geoogst. Er zijn niet veel grote olijfplantages; het merendeel wordt beheerd door families die de velden al generaties lang in hun bezit hebben. Een aantal mensen is in enkele dagen klaar met de oogst, anderen doen er de hele winter over om de vruchten uit de bomen te slaan.

In de gloriedagen, toen Lesvos weliswaar nog behoorde tot het Ottomaanse Rijk maar de Grieken redelijk hun gang konden gaan met hun handel in olijfolie en -zeep, persten 98 door stoom of stromend water aangedreven fabrieken het vloeibare goud uit de olijven en bestonden er 3 fabrieken die de pitten tot brandstof verwerkten. Het eiland had het grootste aantal grote fabrieken van het land. De olie en zeep werden verscheept, van Marseille tot aan de landen rondom de Zwarte Zee.

In Aya Paraskevi en in Papados zijn de oude fabrieken inmiddels tot museum omgebouwd, terwijl elke dorpsgemeenschap nog zijn eigen olijfpers heeft, aangepast aan de moderne tijd. De vele – grote en kleine – olijfproducenten zijn bijna allemaal aangesloten bij een coöperatie, die met vervoer, persen en opslag helpt. Maar Lesvos heeft zijn rijke handel verloren. Er zijn nauwelijks nog buitenlandse consulaten gevestigd in de hoofdstad, de grote handelaren zijn vertrokken naar het vasteland en sinds het machtige Ottomaanse imperium tot het rijk der geschiedenis is vervallen, heeft het eiland zijn grootste goedkope afzetmarkt verloren.

Slechts weinig olie wordt nu nog internationaal verhandeld. De meeste olijfolie strandt in de lokale keukens of wordt naar familie in Athene gestuurd. Slechts een handjevol kleine producenten giet de gouden vloeistof in flessen met een eigen etiket en probeert die zelf in het buitenland aan de man te brengen.

Vooral in het noorden van Lesvos worden de olijfbomen niet altijd meer serieus genomen, daar men denkt dat het nieuwe goud tegenwoordig uit het toerisme kan worden geperst. Zomers zwoegt men in keukens en kantoortjes om de toeristen ter wille te zijn. Maar een duidelijke visie over hoe het toerisme er hier uit moet zien, ontbreekt volledig. De grootste schreeuwlelijkerds denken dat all inclusive hotels het meeste geld opbrengen, terwijl er talrijke kleinere kantoortjes zijn die juist het alternatieve en eco-toerisme proberen te promoten, waar het eiland met zijn miljoenen olijfbomen volgens mij ook het meest geschikt voor is. Die hebben geen dollartekens in de ogen, maar beseffen dat dit door Athene vaak vergeten eiland een ruwe diamant is in de tegenwoordig oververhitte toeristenindustrie.

De toeristenbranche is een instabiele markt. Dat hebben we de laatste twee jaar gezien, toen een groot deel van de toeristen weg bleef vanwege de vluchtelingencrisis. De olijvenmarkt is echter een stuk stabieler: worden de bomen goed verzorgd, dan kun je er een leuk zakcentje aan verdienen. In deze wintermaanden klinkt overal op het eiland het gerikketik van de stokken die meedogenloos tegen de olijftakken slaan, of het snorren van de machientjes die de olijven de netten in tikken. Het vloeibare goud druipt overal van de bomen, maar wat er hier op het eiland ontbreekt zijn slimme handelaren. Lesvos blinkt uit in mensen die niet kunnen of willen samenwerken. Iedereen wantrouwt elkaar en men gunt elkaar het licht niet in de ogen. Dus kachelt iedereen maar door op zichzelf en komt er zelden iets groots van de grond. De Griekse handelsgeest die ooit Izmir en Mytilini zo welvarend maakte, lijkt vervlogen in de onstuimige rook van de geschiedenis.