Champignons gevuld met mariadistel

(Marlboro zee)

Vanmorgen werd ik wakker en zag dat de zee rookte. De eerste winter dat ik hier was, noemde ik dit fenomeen – namelijk dat de lucht ijskoud is en de zee nog relatief warm, waardoor er rookpluimpjes boven het water verschijnen – de Marlboro zee. Omdat ik nog niet genoeg Grieks sprak om dit wonder te beschrijven, zei ik tegen de buren dat de zee Marlboro’s aan het roken was. 

Terwijl de zee dus nog een sigaretje opsteekt en ik me stevig inpak tegen dit ijskoude weer – ik moet tenslotte de honden uitlaten – is de lente echter ook al haar offensief begonnen. En dat is wat ik zo heerlijk vind aan die Griekse winters: het is hier nooit alleen maar winter, het is ook al een beetje lente.

Het ijzige winterlandschap wordt opgefleurd door tere, roze blaadjes van de amandelbloesems en de vrolijk gekleurde sinaasappels, mandarijnen en citroenen die overal aan de bomen hangen, klaar om geplukt te worden. Dat levert veel vitamine C als bescherming tegen de voortdurende kou.

Door de droogte hadden we in de herfst nauwelijks paddestoelen en ook weidechampignons, die normaliter het winterweer trotseren, lieten zich niet veel zien, tot ze vorige week na de regen helemaal gelukkig naar boven schoten en ik een zak vol kon plukken.

Ook de chorta, wilde groenten, spurtte uit de grond. Zoals jonge brandnetels waarmee je verrukkelijke omeletten kunt maken. Vorige week heb ik nog meer stekelig groenvoer geplukt om te eten: de jonge bladeren van de mariadistel. 

Mariadistels zijn heel gezond om te eten. Ze bevorderen de spijsvertering, worden gebruikt tegen hart-, vaat- en reisziekte en verwerkt in geneesmiddelen tegen leverbeschadigingen; ze schijnen zelfs je lever te beschermen, wanneer je eens goed de fles raakt.

Ze hebben de naam te danken aan de witte vlekken en aders op hun bladeren, die volgens een overlevering afkomstig zijn van de moedermelk van Maria, die in de rondte spatte toen ze vluchtte om Jezus uit handen van de Romeinen te houden.

Mariadistels kunnen ’s zomers wel 2 meter hoog worden. Hun bladeren zijn behoorlijk stekelig en zelfs hun beginnende rozetten, waaruit de steel zal komen met de paarse bloem waar vooral vlinders gek op zijn, kunnen al behoorlijk prikken. Het was dus niet een klusje waarvan ik dacht: ik ga eens fijn mariadistels verzamelen voor het eten. Maar je krijgt er wel handigheid in om de prikkels te ontwijken. Ook al bleef het wassen ervan een behoorlijke uitdaging. De rozetten liggen bijna plat op de grond, dus er komt nogal wat aarde mee wanneer je ze afsnijdt. Daarom vragen ze om een goeie wasbeurt, voordat je ze in het hete bad gooit om te koken: handschoenen aan! Ik las in een recept op internet dat je al die stekels moest afknippen, wat geen prettig vooruitzicht was, want die kleine rozetten hebben veel bladeren met nog veel meer stekels, en zelfs voor een bijgerecht moet je een ruime hoeveelheid rozetten hebben. Ik had echt geen zin om uren stekels te gaan knippen, want het plukken ervan is al een heikele en tijdrovende klus. Maar gelukkig verdacht ik degene die het recept schreef, ervan nooit de distels gekookt te hebben, want bij het koken worden de prikkels zacht en glijden ze zacht als boter door je keel. 

Na de prikkelende voorbereidingen en het koken van de distels, ontdeed ik enkele grote champignons van hun steeltjes, hakte die fijn en bakte die in wat olie met spekjes. Ook de hoedjes deed ik erbij, totdat ze geslonken waren. Die haalde ik eruit en zette ik apart. De mariadistelblaadjes sneed ik fijn en voegde ik bij de stukjes champignon en spek. Ik bakte alles nog even door en kruidde het met peper, zout, knoflook en wat tijm. Met dit mengsel vulde ik de champignonhoedjes, en voilà: champignons gevuld met mariadistel! Een heerlijk bijgerecht of hapje voor bij de ouzo, en zeker een aanrader voor als je het op een zuipen wilt zetten.

En zo zie je maar dat de Griekse winter niet alleen kou te bieden heeft.