Het voordeel van een huis vol farao’s

Ik beken: ik ben een massamoordenaar. Ik dood elke dag wel duizenden wezentjes, gewoon, omdat ze me in de weg lopen. Het is hun eigen schuld, want zij hebben de aanval geopend op mijn huis en nu krioelen ze in de badkamer, de slaapkamer en – hun favoriete stek – in de keuken.

Het zijn weliswaar mini-miertjes, maar toen ik internet er eens op onderzocht, kwam ik bij afschrikwekkende beelden: kijk die kleine monstertjes nou eens op een site over mieren in Griekenland: Antweb Greece! Ik vroeg me verbaasd af hoe je kunt zien met wat voor een mier je te maken hebt. Wie kan er nu zo’n minuscuul insect zomaar recht in de ogen kijken?

Ik zie van die kleine stipjes marcheren door mijn huis. Vooral als ze in langwerpige marsformaties sluipen, zijn ze niet te missen. Die krengen zijn zo klein dat ik er mijn bril voor moet opzetten, maar dan nog: met het blote oog noch met bril valt er een kop of staart aan te ontdekken, laat staan zo’n angstaanjagend gezicht met voelsprieten, waaraan je kunt zien wat voor een volk je in huis hebt.

Van de 290 soorten mieren die Griekenland huisvest, zijn de kleintjes in de minderheid. Het kan een faraomier (Monomorium pharaonis) zijn, een veel te mooie naam voor zulke pestkoppen. Ze worden ook wel suikermieren genoemd, een logische naam omdat ze gek zijn op zoetigheid. Dan heb je ook nog de Monomarium minimum waarvoor de Amerikanen een recht-voor-z’n-raap-naam hebben: kleine-zwarte-mieren oftewel Little Black Ants. Toch spreekt de naam farao me meer aan. Wat het ook zijn, ik noem ze voor ’t gemak naar die legendarische Egyptische vorsten, waarvan er één – Akhenaten (1351–1334 v.Chr.) – zo sprekend op een mier leek dat hij wellicht een mieren-farao was en zijn naam aan deze 2 tot 3 mm ‘grote’ mier gaf.

Ik heb dus een huis vol farao’s. Die zijn de hele dag – hittegolf of niet – super actief, blijven maar met onzichtbare dingen slepen, speuren naar nieuwe lekkernijen en sturen zelfs verkenners naar m’n laptop, in de hoop op een verborgen taart. Waar halen ze de energie vandaan?

Ooit werd het Griekse eiland Aegina getroffen door een rampzalige ziekte, waardoor het merendeel van de bewoners stierf. De toen heersende koning smeekte Zeus om nieuwe mensen, en deze luie god, die net een leger mieren zijn favoriete boom zag inklimmen, toverde die mieren om in mensen: de Mirmidons. Door hun ongeëvenaarde energie en discipline werden ze topklasse soldaten, en het was Achilles die later met dit strijdend volk sier maakte tijdens de slag om Troje.

In Afrika bestaan nog steeds geduchte mierenlegers. Toen ik het boek De gifhouten bijbel van Barbara Kingsolver las, kreeg ik akelige visioenen over mijn huis dat ’s nachts opgevreten werd door mieren. Ik ben er zeker van dat de in het boek genoemde miereneenheden niet bestonden uit oorlogszuchtige farao’s – ook al komen deze oorspronkelijk ook uit Afrika – maar uit een ander, veel bloeddorstiger volk.

De Afrikaanse, oorlogszuchtige farao’s van Lesvos echter feesten in de op afwas wachtende vaat, weten hermetisch gesloten honing- en jampotten open te breken, vreten handdoeken schoon en maken van elk keuken- of voorraadkastje een horrorhuis. Ik weet zeker dat ik ettelijke exemplaren heb opgedronken, verzopen in de vele glazen water die je tijdens de Griekse hitte geacht wordt te drinken. Die ettertjes hebben dorst en zoeken niet alleen zoetigheid maar vooral water: dus kamperen ze permanent in bad en in de wasbak, ook al verzuip ik ze regelmatig met gigantische tsunami’s.

Zouden dorstige, Afrikaanse, oorlogszuchtige farao’s ook vóórdelen hebben, vraag ik me wanhopig af, elke dag meer bereid de strijd op te geven. Volgens de film Where the Green Ants Dream van Werner Herzog, was er een aboriginal volk dat geloofde dat groene mieren de wereld hebben geschapen en zelfs intact houden (schoon houden zou een beter woord zijn). Ook de Amerikaanse Hopi indianen hebben een legende die vertelt hoe ze van de ondergang werden gered door mieren.

Ik heb dus legendarische, dorstige, Afrikaanse, oorlogszuchtige farao’s in huis. En daar is hoogstens citroen, azijn, afwasmiddel en nog wat chemische rotzooi tegen gewassen. Nu heb ik een bloedhekel aan schoonmaken, maar door die mierenmassa’s word ik gedwongen een voorbeeldige huisvrouw te worden. Bij elke hap eten hoort nu minstens tien minuten schoonmaakwerk! Het blijft het enige positieve punt dat de invasie van die tot schoonmaak dwingende, legendarisch dorstige, Afrikaans oorlogszuchtige farao’s me bieden: een gratis poetscursus. Mijn huis is nog nooit zó blinkend schoon geweest.