Samos

Eilandhoppen. Dat deed je vroeger, toen de drachmes nog rolden in de Griekse economie. Vanuit Athene met de boot naar Mykonos, Ikaria, Samos, Leros, Kos. Denkbeeldige lijnen van stip naar stip, dwars door de blauwe Egeïsche zee. Van het strandje op Telendos, terug naar Patmos, Naxos, Amorgos: het ene idyllische eiland na het andere. Keuze te over in dit zonovergoten eilandenrijk. Op de boten zag je volbepakte eilanders naast rugzak dragende eilandhoppers, en – wanneer de wind af en toe het heft in handen nam – kotsende zieken. Het hoorde erbij, vroeger, toen je van het ene naar het andere paradijs trok.

Laatst, varend naar Samos, kwamen de herinneringen aan die tijd weer boven. Zwaaiende mensen op de kades die om je aandacht schreeuwden: zij hadden de beste pensionnetjes aan zonovergoten strandjes, waarheen je achterin een pick-up naartoe werd vervoerd en waar borden vol tomaten, komkommer en feta keer op keer op tafel verschenen. Schilderachtige dorpjes vol gastvrije mensen, balkende ezels, goedkope wijn en koppige ouzo.

Nu varen er andere boten: met goed werkende toiletten, overal comfortabele stoelen, waar naast de lokale reizigers nog maar weinig buitenlandse toeristen over de reling hangen, terwijl je voor maar weinig euro’s nog steeds van het ene naar het andere eiland kunt varen. Toeristen hebben tegenwoordig geen tijd meer om te reizen, maar landen pardoes op hun bestemming om zich daar te wentelen op een bed in de zon.

Samos steeg als groene jade steil omhoog uit de Egeïsche zee. De haven van Vathi was inmiddels verplaatst naar de andere kant van de baai. Bossen overal. Een strandjes-hop-eiland, dankzij zijn ontelbare lieflijke strandjes, lichtblauwe zee, vaak grenzend aan wit zand of kiezel. De Samioten hebben begrepen dat deze witte pareltjes toeristen aantrekken. De meeste strandjes zijn volledig uitgerust met douches, kleedhokjes, goede bewegwijzering en – het allerbelangrijkst – bedjes. Zon minnende toeristen houden kennelijk van gezelschap: op de meeste stranden was het zand niet meer te zien door al die zonnematrassen.

Kokkari, ooit een idyllisch klein vissersplaatsje, nu ondergesneeuwd door restaurants, hotelletjes en pensionnetjes. De kleine vissershuizen aan het strand – waar bonen doppende vrouwtjes, netten reparerende vissers en schreeuwende katten te vinden waren – voor altijd zoek geraakt in de drukte. Nu zijn het enkel strand, zee en zon die de toeristen proberen te behagen.

Samos houdt niet van zijn verleden: overal ‘sieren’ nieuwe huizen de heuvels en bergen, nauwelijks plaats overlatend aan oude, gerestaureerde panden. In tegenstelling tot Lesvos heeft hier de tijd niet stilgestaan en is men over het oude heengewalst om een modern eiland te scheppen. Lesvos grossiert in oude, schitterende dorpen. Op Samos lijkt het allemaal blinkend nieuw.

Alleen Karlovassi is nog zijn oude zelf, dé plek waar nog wat geschiedenis valt op te snuiven, met enorme, oude, leegstaande leerlooierijen en tabakspakhuizen, flink vervallen of volledig gerestaureerd, als herinnering aan een florerende tijd. Terwijl deze stad vroeger beslist onaantrekkelijk was, pronkt zij nu elegant met haar oude, industriële cultuur.

Nu laat de toeristenindustrie de meeste euro’s in het laatje rollen. En de wijn. Mijn verwachting was overal wijnranken te zien, maar er verscheen meer wijn op tafel dan ik wijngaarden zag. Naast de beroemde, zoete Samos wijn worden er tal van droge witte wijnen gemaakt (de rode heb ik niet geprobeerd), en ik proefde zelfs enkele ouzo’s, maar die kunnen niet op tegen die van Lesvos. De witte wijnen echter kunnen makkelijk de concurrentie aan met de flessen die op Lesvos’ buureiland Limnos worden gevuld.

Wijncultuur en schapen gaan vast niet samen, want wollige viervoeters heb je nauwelijks op het eiland, dus de kaas komt er veelal van Lesvos. Wel vind je er een handjevol mooie, stoere geiten, met prachtig gebogen hoorns. Het eiland oogt schoon, zonder al te veel zwervend vuil. Zou dat door de jakhalzen komen, die ’s nachts uit de bossen sluipen om zich daarover te ontfermen?

Een ander product van het eiland is honing. De grot van Pythagoras kan gevonden worden via een pittoresk weggetje, diep de bergen in, dat doodloopt op een piepklein, sfeervol, houten cafeetje, met verfrissingen én potten vol honing. En wat voor een honing! Je hebt zeker 3 lepels van die zoete energie nodig en 3 liter water om vanaf dat café een trap van maar liefst 380 treden op te klimmen teneinde de grot van Pythagoras te bereiken. Mij niet gezien. Niet alleen wees de thermometer eerder naar de 40 dan naar de 30, maar mijn hoogtevrees speelde alleen al op door naar de grot in de steile rotswand te turen. De grot heb ik de grot gelaten, maar ik heb wel een pot honing gekocht en later had ik er spijt van, dat ik niet de halve winkel heb leeg gekocht, want ik heb zelden zulke lekkere honing geproefd.

Terugkomend op Lesvos wist ik meteen weer waarom ik mijn hart heb verpand aan dit eiland. Het is niet alleen vele malen groter, maar de vulkanen hebben Lesvos tot een uniek gevarieerd eiland gekneed, met zowel vruchtbare, uitgestrekte groene bossen en rustieke strandjes aan de voet van imposante berghellingen, als weidse landschappen met kaalgevreten, desolate bergen. Een van de hoogste bergen in de Egeïsche zee – de grijze, wijze, kale Kerkis in het zuiden van Samos – maakte behoorlijk wat indruk, maar ik was even vergeten dat de granieten Olympos die het centrum van Lesvos domineert, van eenzelfde schoonheid is.

Wat deze trip me echter vooral heeft geleerd, is dat het reizen met een boot zo ontspannend en verrassend is. Al wandelend van dek tot dek, dobberend op het blauwe water, de silhouetten van de stoere Turkse kust en tal van mysterieuze eilanden voorbij zien trekkend, en af en toe vrolijke dolfijnen spottend, kom je vanzelf op de mooiste plekken. Waarom hebben we het echte reizen zo verleerd?