Zeevoer

Afgelopen week regende het vissen, nou ja, spreekwoordelijk dan. Ze waren een slag groter dan sardines (kleine makrelen?) en kwamen vanuit zee zo het strand opgerold. Je had ze voor het oprapen. Merkwaardigerwijs stond er een visser met z’n hengel in zee te jengelen, terwijl enkele meters verder de vissen op het droge kwamen. Eerst dacht ik nog dat de vlijtige man z’n vangst van die morgen aan de meeuwen wilde voeren, maar al snel werd me duidelijk dat er zó veel vissen kwamen zonnebaden op het strand, dat er wel iets anders moest zijn gebeurd. 

Ik ga meteen van het ergste uit: gif in het water! Maar een vriendin – die al een hele zak met vis had vol gestouwd – probeerde me gerust te stellen. Ze kwamen kersvers uit zee en waren waarschijnlijk te klein voor een grote viskotter, die ergens vlakbij zijn netten had opgehaald en de baby’s en peuters overboord had gezet. Die waren echter te zwak of al gestikt om weer vrolijk verder te zwemmen. Zodoende dit vissen-raap-feest, ondanks het schreeuwende protest van de zeemeeuwen, die net als hebberige Hollanders altijd menen dat er niet genoeg is voor iedereen. Je kon er een heel vluchtelingenkamp van te eten geven, en het was zeker genoeg voor een paar dagen voor mijn katten. Meer kon of wilde ik niet dragen; geen zin om de keuken om te bouwen tot een visverwerkingsplek.

Het zwemmen hield ik kort: het ontspant niet echt tussen al die bewusteloze en dooie vissen. Wat raar is, want eigenlijk zwem ik elke dag tussen de vissen. Maar deze botsten vrolijk tegen je aan. Thuisgekomen pasten ze in m’n grootste jampan. Ik wilde de katten liever gekookte vis voorzetten, want je weet maar nooit: ik heb niet altijd vertrouwen in dingen die je zomaar in de schoot krijgt geworpen. Ook durfde ik ze niet zelf te eten, ondanks dat er een heerlijk aroma uit de pan opsteeg toen het water borrelde. 

Soms heb ik wel eens medelijden met de vissen. Zeker wanneer je in de verte van die reusachtige vissersboten de zee ziet leegscheppen. Dat moet als een invasie van de taliban voelen. Bij een hengelende visser is er tenminste nog de keuze of je wel of niet in het aas wilt bijten. Waarschijnlijk trappen intelligente vissen daar mooi niet in. Net zoals de wonderbaarlijke octopussen zich niet makkelijk laten vangen. Die krijg je alleen te pakken na een eerlijk gevecht van man tot weekdier, met de handen of met een speer.  

Octopussen zijn superslimme beesten, wordt gezegd. Ze wisselen van kleur wanneer ze moeten schuilen in de kleurrijke onderwaterwereld, ze bouwen kunstzinnige schilden van schelpen, koraal en steentjes en hebben heel wat wetenschappers versteld doen staan met hun Houdini-achtige ontsnappingen. Ze spelen, ze dromen, ze sluiten vriendschappen. Zoals de octopus uit de Netflix documentaire My Octopus Teacher van Pippa Ehrlich en James Reed. Hierin volgt een filmer een octopus in een spannend zeewierbos in Zuid-Afrika. Ze worden min of meer maatjes en de fraaie beelden maken heel wat gevoelens los. Veel mensen zeiden na het zien van deze documentaire dat ze geen octopus meer wilden eten. Ik was vooral gechoqueerd door de dood van de octopus. Ik vraag me af of ze misschien toch niet beter af zijn wanneer ze gedood worden door een menselijke jager die weet hoe je een octopus aanpakt. Want levend in handen vallen van een haai die je niet in één Jonas-in-de-walvis-hap opeet maar spelenderwijs arm voor arm, dat zijn praktijken waar vroeger de inquisitie ooit mee speelde.

Als een octopus het waagt zijn met zuignappen gewapende armen rondom mijn benen te slaan wanneer ik niet ver van de vloedlijn door zee slenter (zoals een vriendin eens overkwam), zal ik hem echt niet mijn hand aanbieden om er op te kruipen. Ik zal gillend de zee uitrennen. Hoe lief en slim de octopus er ook uit zag in de documentaire, mijn vrienden zullen het nooit worden. Ik wens het dier echter niet zo’n gruwelijke dood-door-haai en de haai gun ik dat heerlijke hapje al helemaal niet. Dus ik blijf af en toe gewoon van een hemels octopusgerecht snoepen.