(Angelos en palamides in betere tijden)
Vroeger staarde men niet eindeloos over zee om een vlammende zonsondergang te bewonderen. Er werd uitgekeken naar eventueel vijandige zeilen aan de horizon of naar de terugkomst van een geliefde na een verre, onzekere reis. De zee betekende gevaar. Ze bevatte mythische zeemonsters, die maakten dat zeereizen alleen waren weggelegd voor ware helden, die ook nog eens een heel scala aan goden te vriend moesten houden, opdat geen storm of windstilte hun reis kon doen stranden.
Er waren veel Griekse goden die over zeeën en oceanen heersten. De oudste is Okeanos, de bekendste Poseidon. De wat mindere goden waren Nereus, Glaukos, Proteus en Phorkys. Glaukos, geboren als sterfelijke visserman, trad toe tot het godendom na een pikante affaire met Kirke (Circe), dochter van Helios, die hem betoverd gras liet eten. Hij is de beschermer van vissers.
Vissenverhalen in de Griekse mythologie zijn schaars, in tegenstelling tot die over dolfijnen, maar dat zijn zoogdieren. Wat de andere zeedieren uit die tijd betreft, zoals gruwelijke zeeslangen met honderden hoofden: dat waren ook geen vissen. De enige die zich om vissen bekommerde, was Amphitrite, dochter van Okeanos (of Nereus, daar zijn de meningen over verdeeld) en vrouw van Poseidon. Zij kon als enige de machtige zeegod tot rust sussen, wanneer hij een van zijn vulkanische buien had en de aarde liet schudden. Amphitrite baarde dolfijnen en zeehonden, maar ook vreselijke zeemonsters.
Er is het verhaal over Aphrodite en Eros, die moesten vluchten voor de monsterlijke en reusachtige god Typhon die de Olympos bestormde. Ze werden gered door twee heldhaftige vissen (of ze veranderden in twee vissen) die hen hielpen door de rivier te vluchten. Als dank werden de twee vissen later vereeuwigd in de hemel als het sterrenbeeld pisces (vissen).
Tegenwoordig zijn de zeeën verkend en de goden verjaagd. De wateren zijn in kaart gebracht, tezamen met hun gevaren, die echter worden getrotseerd door vluchtelingen, die van menige zee een dodenakker hebben gemaakt. Geen vis of dolfijn die hen ooit heeft geholpen.
Er is nog meer veranderd. Je kunt weliswaar niet meer worden verrast door mythische monsters, maar de vissen laten het ook steeds meer afweten. Landen kibbelen over visquota, alsof dat wat helpt. Niet alleen overbevissing maar ook onze plastic voetsporen maken de zee tot een steeds grotere hel om in te leven. De goden zouden woedend moeten zijn.
Op de Griekse eilanden eet men vis en zeevruchten naar het seizoen. Zo zijn er in de zomer sardientjes en in de winter eet men schelpdieren. In de herfst komen er bonito’s (Sarda sarda) langs, in ’t Grieks palamides geheten, die veelvuldig in restaurants eindigen. Het grote rijk aan de overkant van Lesvos, Turkije, haalde in 2008 bijna 18.000 ton van die smakelijke vis uit zee. Vanaf september zie je dan ook in de Turkse wateren veel grote vissersschepen liggen, waarop dag en nacht wordt doorgewerkt.
Nu, elf jaar later, liggen ze er weer, die grote visschuiten die de zee leeggraaien. Op onze borden verscheen dit jaar echter geen palamida. Ze waren er niet. Opgegeten door de Turken? Hun vangst zal wel zijn vertienvoudigd, aangezien ze daar ook nog eens vier miljoen vluchtelingen moeten voeden, waarvan het merendeel Syriërs. Vroeger aten Syriërs geen vis. Dat kwam door de mythe van Aphrodite, Eros en de pisces, die in de Syrische versie via de Eufraat konden ontkomen. Een andere Syrische mythe vertelt dat er na deze reddingsactie een groot ei verscheen in de Eufraat, dat aan wal werd geholpen door de vissen Aphros en Bythos. Uit het ei kwam de Syrische versie van Aphrodite: Ashtarte.
Op het eiland zit inmiddels een recordaantal aan meer dan 14.000 vluchtelingen vast, waarvan een groot deel Syriërs. Die zullen de palamides niet erg missen, want Syrië heeft nooit een grote viscultuur gekend. Ik inmiddels wel, en ik vraag me af of deze heerlijke vissen allemaal door de Turken zijn gevangen, of dat de zeegoden een offensief hebben gestart om de mensen te straffen voor de beschamende vervuiling van de zee.