Majesteitelijk stralen de witte Lepetimnos-toppen over het noorden van het eiland. Het middeleeuws aandoende Molyvos, gevleid tegen een berg en bestaande uit donkere stenen huizen met kleurige houten uitbouwen, ziet er met deze besneeuwde achtergrond uit als een Afghaans bergdorp: exotisch en mysterieus.
De haven biedt een schitterend zicht op dit zeldzame tafereel, want de winters op het eiland zijn niet altijd besneeuwd. Daar waar alle bootjes langs de kromming van de kade liggen aangemeerd, is het sowieso aangenaam vertoeven. Een enkele visser rommelt wat op zijn koninkrijk, terwijl hulpverleners op en af lopen, de een met een opdracht, de ander slenterend tot er weer een oproep komt
De zon is op voorjaarssterkte en warmt de botten die zo geplaagd werden door de kou. De gesprekken schurken zich voortdurend rondom het onderwerp vluchtelingen. Waarover moet men anders praten hier in het gebied, dat sommigen zelfs aanduiden als oorlogsgebied. En terwijl mijn lichaam snort van geluk om die hemelse warmte, lopen radertjes in mijn hersenpan soms rood aan, wanneer er een onderwerp voorbij komt waarover ik me opwind. Het stuntelige politieke wereldtoneel geeft me een gevoel van machteloosheid en maakt me boos.
Hier op het eiland is de nieuwe wereld zichtbaar, die de politici weigeren te zien. In plaats van de failliete Griekse staat of het falende Europa zijn honderden hulpverleners toegestroomd om de handen uit de mouwen te steken. Terwijl de Schengen-grenzen zich sluiten, steken zij legaal de grenzen over omdat ze het vertrouwen in de politiek hebben verloren en daarom zelf het heft in handen nemen. Ondertussen blijven de bootjes met vluchtelingen aankomen, hun dienstregeling niet verstoord door storm of sneeuw, ook al zijn de aankomsten rampzalig en halen niet alle mensen de overtocht.
Het is moeilijk om te kiezen: zal ik me druk maken in een discussie of laat ik het gevoel van geluk toe dat de zon produceert? Heel vaak weet ik niet meer wat ik met mijn gevoelens moet. Wanneer ik over de zee uitkijk, voel ik liefde voor dit gigantische oppervlak dat elke dag anders is, zoveel mooie panorama’s biedt en heerlijk voedsel produceert. Wanneer een vissersbootje pruttelend langs de horizon schuift, lijkt het leven zo mooi. Maar dan zie ik een stuk vluchtelingenafval en besef ik dat het heldere, klotsende water een stille moordmachine is. Er zwemmen niet meer alleen vissen in het water.
Wanneer de zee – zoals onlangs – haar golven laat roken van kwaadheid en ik diep weggedoken in meerdere lagen wol deze metamorfose bewonder, slaat het tij in mijn gedachten om wanneer ik bedenk dat er mensen worden gedwongen over deze rokende watermassa’s een veilig heenkomen te zoeken.
Wanneer de zon het schilderpalet oppakt om wolken feloranje en witte bergen karmozijnrood te kleuren, voel ik opeens een angst opkomen voor de naderende duisternis, die de dekmantel vormt voor illegale oversteken.
Wanneer de eerste anemoontjes je vriendelijk toelachen en je gedachten doen wegzweven naar de naderende lente, de tijd dat het eiland zal worden bedolven onder explosies van bloemen, kruipt er een randje van angst naar boven: mag ik wel van de lente genieten, terwijl mensen voor hun leven vechten?
Terwijl ik onder mijn behaaglijk warme dekens kruip, denk ik aan modder en weggewaaide tenten in kamp Moria en grijp ik naar een boek om te vergeten.
Wanneer ik over een vlakke, blauwe zee uitkijk en een bootje vol felle kleuren voorbij zie dobberen, terwijl de weg zich haastig vult met allerhande auto’s, buig ik me over mijn computer en probeer mijn leven voort te zetten.
Terwijl ik in de keuken al meezingend met de radio geurende gerechten sta te maken, weet ik dat wanneer de gasten aan tafel schuiven, de vrolijkheid verandert in heftige gesprekken over de eilanders die bang zijn voor wat komen gaat.
De gevoelens hebben het deze tijden hard te verduren. Dit prachtige eiland biedt zoveel troost, maar tegelijkertijd is het er ook de oorzaak van dat mijn hart onderhevig is aan yin en yang, zwart en wit, negatief en positief. De pendule schiet razendsnel op en neer tussen geluk en verdriet, tussen rust en kwaadheid, tussen leven en dood.
Soms voel ik me schuldig omdat ik lach, omdat ik slaap, omdat ik eet, omdat ik leef. Maar daar maak ik de vluchtelingen niet gelukkig mee. Dus tover ik mijn lach weer te voorschijn, slaap ik diepe dromen, geniet van smakelijke gerechten en pak mijn leven weer op dat – verbonden met de vluchtelingen – nieuwe vormen heeft aangenomen.
Ik laat de gevoelens vrolijk kermis vieren. Dankbaarheid die het vocht naar mijn ogen stuwt, wanneer ik zo veel vreemdelingen rond zie lopen die ervoor gekozen hebben mensen te komen helpen; of tranen die niet meer te houden zijn, wanneer er weer een bootje aankomt vol angstige ogen en schreeuwen.
Daarna klimmen de golfjes weer kabbelend uit het blauwe water, ligt het strand er verlaten bij en roept naar de zomer, wiegen de bomen hun grillige takken zacht ruisend in de wind en kijken de bergen zwijgzaam toe. Het leven gaat door, ik weet het, maar toch rijst keer op keer de vraag: mag je wel gelukkig zijn ten tijde van zoveel verdriet en ellende?