Graven in de geschiedenis van Lesvos

(Ta Millelia)

Het is fascinerend hoe archeologen en historici de geschiedenis in elkaar proberen te puzzelen. Zo kwam op 18 juli 1858 de Duitse historicus en archeoloog Alexander Christian L. Conze aan in de haven van Mytilini. Niet alleen doorkruiste hij de hoofdstad van Lesvos op zoek naar antiquiteiten uit de oud-Griekse tijd, hij reisde ook het eiland rond, van Thermi naar Mandamados, Napi, Molyvos, Pètra, Oud-Andissa, Sigri, Erèsos, de Golf van Kalloni, Ayasos en de Golf van Jèra. Uiteraard was dit geen toeristenuitstapje: meneer Conze had zich gewapend met een potlood om oude inscripties te kopiëren, zodat hij hieruit wat meer geschiedenis kon distilleren. Hij liet zich leiden door de verhalen van lokale inwoners die hem bij kerkjes of huizen brachten waarin oude stenen waren verwerkt met Griekse of Romeinse inscripties, of naar gebieden waar je volop brokstukken uit de oudheid kon vinden. 

Ruim een eeuw eerder ging de Engelsman Richard Pococke hem voor met een rondje Lesvos. Deze vroege globetrotter reisde in de jaren 1737-1741 door het Oosten en schrijft o.a. over Mytilini dat men hem daar vertelde, dat in het kasteel de stenen graftombe van Sappho stond (hijzelf mocht het kasteel waar de Turkse kalief en zijn soldaten resideerden, niet betreden). Zijn beschrijvingen – gepubliceerd in A Description of the East and some other countries in 1747 – zijn echter wat summier. Het verhaal van Conze, opgetekend in Reise auf der Insel Lesbos en gepubliceerd in 1865, is veel opwindender en preciezer. Terwijl Pococke per boot de eilandtoer deed, reisde Conze per paard en deed daarom tal van interessante ontdekkingen. Wat opvalt is hoeveel er in die jaren al verdwenen was van de oudheid. De Romeinen zullen waarschijnlijk wel de nodige tempels en andere grootse gebouwen vernietigd hebben en het puin gebruikt hebben voor hun nieuwe gebouwen, een gewoonte die nog eeuwenlang daarna is toegepast op het eiland. In plaats van in de grond wroeten, kun je beter oude muren van huizen en kerkjes onderzoeken op oudheidkundige schatten. Het fameuze theater in Mytilini echter, dat in die tijd voor zijn schoonheid en grootte werd geroemd, schijnt de Romeinse tijd wél te hebben overleefd: het diende zelfs als voorbeeld voor de bouw van een theater in Rome; en nog steeds kun je de schamele restanten ervan in Mytilini bezoeken.

Conze stelde ook de plekken vast van verschillende oude Griekse steden die ten onder zijn gegaan in de geschiedenis, zoals Andissa, Erèsos, Arisve (bij Kalloni) en Pyrrha. Over één plaats was hij niet zeker: van de oude stad Hiera, die Plinius beschreef als een grote en levendige stad. Het moet een fraaie stad zijn geweest aan de Golf van Jèra (vernoemd naar dit verdwenen oord Hiera), die óf ten onder is gegaan in de golven van deze grote baai vanwege een aardbeving, óf totaal is vernietigd door de stadstaat Mytilini, die geen concurrentie duldde zo vlakbij.

Ook Robert Koldewey, de archeoloog die misschien wel de meeste van alle oudheidkundige schatten op Lesvos blootlegde (zie: Die Antiken Baureste der Insel Lesbos), is nooit achter de locatie gekomen waar Hiera moet hebben gelegen. Zowel Conze als Koldewey situeren deze oude stad iets boven het huidige Pèrama, een streek die ook wel Chalakai wordt genoemd. Of zou Pèrama op de resten van de oude stad zijn gebouwd? Het was begin vorige eeuw een bloeiende industriestad, die eens de grootste leerlooierijen van de Levant had en daarnaast ook grote fabrieken voor de olijfindustrie (olie en zeep). Nu staan al die fiere en grote gebouwen voor het merendeel leeg en vele op instorten.

Wanneer je langs deze vergane glorie loopt, bekruipt je een gevoel van heimwee naar oudere tijden. Zó veel steden en gebouwen met hun schoonheid en rijkdom zijn verloren gegaan op Lesvos… Zou ook Pèrama hetzelfde lot wachten?

Terwijl op het eiland nog veel oude (olijfolie)fabrieken, hotels (zoals Sarlitza) en andere mijlpalen (oud-Andissa) uit Lesvos’ geschiedenis staan of liggen te verkommeren totdat ze één worden met de natuur (wanneer al niet alle stenen zijn verwerkt in nieuwe gebouwen), lijkt er in Pèrama wél een reddingsplan op gang te zijn gekomen: steeds meer gebouwen worden opgelapt en verbouwd tot een café of disco. In de rijzige, vierkante gebouwen die scherpe schaduwen werpen in de nauwe staatjes, lijken alle panden wel ruimte te bieden aan kleine supermarktjes of horecagelegenheden. Het is fascinerend om dit gebied vol tekenen van vergane glorie te bezoeken.

Terwijl ze in deze crisistijd in Molyvos niets anders kunnen verzinnen dan een park aan te leggen aan de voet van de indrukwekkende steile rotswand waarboven het middeleeuwse dorp uittorent* (het andere, een paar jaar geleden ‘vernieuwde’ stadspark naast de olijfpersfabriek ligt alweer te verkommeren wegens gebrek aan onderhoud), zijn ze elders op het eiland – waar nog niet zoveel toeristen komen – wél met de geschiedenis bezig. Niet ver van Pèrama, even vóór de dorpen Asomatos en Ayasos, ligt de sprookjesachtige oase van Ayii Anaryiri: een open plek diep in een dal, omzoomd met hoge bomen waar talrijke waterstroompjes het hele jaar door een klaterend gezang laten horen. Op deze geliefde picknickplek van de Lesvorianen is een kerk gebouwd en ernaast een klein café, dat tegenwoordig zowel ’s winters als ’s zomers open is. Sinds kort is daar ook de museumwaardige, oude olijfpers van Ta Millelia neergezet en zijn ze bezig een watermolen te installeren, compleet met een groot waterrad.

Molyvos zou zich eens moeten buigen over zijn geschiedenis en een poging doen om bijvoorbeeld de oude, beroemde waterleidingen te reconstrueren, een Romeins bouwproject wat indruk maakte op meneer Conze, want hij schreef over zijn bezoek aan Molyvos bijna over niets anders. Maar een park aanleggen in een stadje dat midden in een natuurpark ligt? Nee, dan ga ik liever genieten van de compacte bouwwerken in Pèrama en koffiedrinken in het lommerrijke Ayii Anaryiri.

*De plannen zijn echter nooit gerealiseerd.