(De rivierstraat bij Gavathas)
Afgelopen week meldde de Griekse krant Ekathimerini dat Lesvos tot de mondiale top drie bestemmingen voor vogelspotters behoort. Het eiland is namelijk populair bij trekvogels die massaal neerstrijken op Lesvos, misschien wel liever dan op het aan de overkant liggende Turkije, waar het Aziatisch schiereiland begint.
Wat het gros van de zomertoeristen niet beseft maar wat die vogels wél weten, is dat Lesvos een waterparadijs is. Wanneer de goden het eiland belonen met hemelwater, meestal in de winter, zoekt het water zich via talrijke rivieren en kleinere stroompjes een weg naar zee. Het stroomt over berghellingen, wringt zich door dalen naar beneden, soms bevallig van de rotsen neerklaterend. Watervallen in overvloed op Lesvos, onder andere de Mankatsa waterval niet ver van Mandamados, de in de zomer droogvallende Pessa waterval (met zijn vervallen park er omheen), de oeroud aandoende waterval van Klapados en de subtropische waterval Vathilimno tussen Chidira en Pteroenda.
Vroeger had het eiland zelfs twee meren: Megali Limni en Mikri Limni. De Romeinen bouwden een aquaduct, dat het water uit deze reservoirs naar Mytilini leidde. Rond 1823 vond de Turkse aga Mustafa Kulaksizzade al dat water maar onzin en zette – als straf voor een mislukte opstand – de bewoners van de streek rondom Ayasos aan het werk om een deel van de meren te dempen en om te zetten in vruchtbare grond. Later kocht de kerk het gebied van de Turken. Pas in 1929 werden de meren geheel drooggelegd door een coöperatie uit Ayasos, die de boel onteigende en verdeelde onder landarbeiders zonder land. De vele bescheiden huisjes rondom deze enorme, open ruimte midden tussen groenblijvende dennenbossen wijzen erop, dat nog steeds veel verschillende eigenaren het land bewerken.
Hier en daar vind je nog wel eens een kleine waterplas, maar Lesvos telt nu nog enkel wat kunstmatige waterreservoirs, zoals het Sedoendas stuwmeer hoog in de bergen boven Plomari en het rustieke stuwmeer aan de voet van het klooster Pitharioe bij Erèsos. Molyvos heeft een ook waterreservoir, dat echter de meeste tijd zo lek is als een mandje is en nu als walhalla voor watervogels en vogelspotters dient.
In de loop der tijden heeft het water dat de kusten bereikte, daar kleine delta’s gevormd waar ook moerassen met brak water ontstonden. Lesvos telt ongeveer honderd van die waterrijke gebieden. Vooral rond de golf van Kalloni moet je uitkijken om geen natte voeten te krijgen. Daar liggen ook de zoutpannen en de belangrijkste vogelspotgebieden.
Het gros van de rivieren staat in de zomer droog, wat zo zijn voordelen kan hebben. Zowel Plomari als Skala Erèsoe hebben ’s zomers een droge rivierbedding als straat en parkeerplaats in gebruik. Nog indrukwekkender zijn de droge rivierstraten die zijn gecreëerd in de kampos van Gavathas en van Perama. Ze liggen meters lager dan de buitentuinen, slingeren tussen hoge muren richting zee en zijn behangen met een wildgroei aan allerlei planten, zoals kappertjesstruiken, luchtwortels en lianen waartussen je elk moment Tarzan kunt zien opduiken. Het samengekoekte plantaardig én plastic afval dat daar in bomen en struiken is blijven hangen, laat goed zien hoe hoog ’s winters het wilde water kan komen.
De vruchtbare stukken grond in de kampos en andere buitengebieden zijn de volkstuintjes van Lesvos. Ze herbergen oeroude olijfboomgaarden, knipogende citroen-, sinaasappel- en mandarijnbomen, maar ook groentetuintjes die nu, in de winter, gevuld zijn met enorme kolen, prei, bieten, slasoorten en wat het jaargetijde maar te bieden heeft, wat mij altijd erg hebberig maakt. En ook ben ik een beetje jaloers op de groene vingers die al dat eten uit de grond weten te toveren. Hier is vast het paradijs uitgevonden, in ieder geval de naam. De Griekse historicus Xenophon plakte twee Perzische woorden aan elkaar, ‘peri’ en ‘daëza’, en kreeg zo paradisos (παράδεισος), wat ‘omheinde tuin’ betekent.
Er zijn nog genoeg ommuurde paradijselijke tuinen, zoals de weelderige sinaasappelgaarden in Kampos op Chios. Op Lesvos zijn de meeste echter open en bloot te bewonderen. Vooral in de winter is het een feest om langs al die kleurrijke paradijsjes te slenteren, zoals in het prachtig groene achterland van Kagia en Jeni Limani, dat ook is gevuld met kleine tuinen en buitenhuisjes. In feite is het hele eiland rijkelijk voorzien van deze volkstuintjes (βαξές), vooral in de lage gebieden langs zee (en rondom de twee baaien): duizenden stukjes bewerkte donkere aarde, vlakbij een stroompje water dat er in de winter vrolijk op los kabbelt.
Meestal vind je er oude mensen die gebogen staan over de lapjes vruchtbare grond en ik vraag me af hoelang deze lustoorden nog zullen bestaan. Hoeveel Griekse jongeren weten hoe ze een bloemkool moeten kweken, prei zaaien of spinazie oogsten? Hoeveel jongeren hebben nog zin om te tuinieren? Gelukkig lokt het goud van de olijfbomen weer om geld te verdienen en hopelijk zullen dan ook de groentebedden zich weer vullen. Voorlopig blijven deze volkstuintjes nog wel even verleiden. En de vogels? Die weten precies waar ze heen moeten gaan.