Het zijn geen gillende kinderen aan het strand, noch de nachtelijke boem-boem geluiden van een luidruchtige discotheek, noch een balkende ezel die je tijdens Griekse zomers het praten of rustig lezen onmogelijk maken. Hoe hoger de temperatuur, hoe harder ze hun best doen je trommelvliezen te laten scheuren: krekels zijn de grootste lawaaischoppers tijdens de hete dagen.
Het is ongelooflijk welk hard geluid die sjirpende insecten produceren, soms wel over de 100 decibel. Wetenschappelijk heet dat stridulatie, een woord dat me eerder aan een viool doet denken, maar krekels klinken absoluut niet als een strijkorkest, meer als een aanlopende motor. Toch wordt het geluid voortgebracht door langs elkaar wrijvende en getande vleugels, zoals zeg maar een zingende zaag, dus is een krekel toch een soort strijkinstrument.
Ik herlas de fabel van De krekel en de mier van La Fontaine. Terwijl de mier ‘s zomers hard werkt aan haar wintervoorraad, zingt de krekel zijn hoogste lied; en wanneer de winter voor de deur staat, is de mier goed voorbereid en moet de krekel bij de mier aankloppen voor hulp tegen de kou, die de mier harteloos weigert.
De fabel zie ik hier voor m’n neus uitgebeeld. De mannetjeskrekels hebben het hoogste woord en zitten verscholen in bomen (een enkele soms in je woonkamer) te flirten naar de arme vrouwtjes die niets kunnen terugzeggen, want alleen de mannetjes zijn uitgerust met stridulatieorganen. De mieren hebben het al maandenlang op hun heupen en sloven zich als bezige bijtjes uit om op te ruimen, dingen tweemaal zo groot als zij zelf te verslepen, nesten te bouwen en… Ik weet niet waar ze allemaal mee bezig zijn.
Al sinds vroeg in het voorjaar hebben ze mijn huis bezet. Gelukkig zijn het kleine mieren, die vallen niet zo op. Maar de strijd is ongelijk: ik doe echt heel erg mijn best om het huis zo schoon mogelijk te houden, speciaal de keuken waar je geen kruimel meer kunt laten liggen of een leger van minimieren stuift erop af om korte metten met dit verspilde eten te maken. Het tempo waarin de mieren de boel proberen schoon te houden, kan ik amper bijbenen, zeker niet in de hitte die tijdens de vorige weken het land teisterde. Nu zie ik ook grote groepen nieuwelingen komen, die van grotere omvang zijn en waarvan enkele al hebben geprobeerd het huis binnen te dringen. Als u eens wist hoeveel mieren ik deze zomer al van kant heb gemaakt…
Het goede nieuws is dat de mieren deze zomer gedegen concurrentie hebben gekregen van de hoornaars. Niet dat ik daar zo blij mee ben: ze behoren tot de grootste wespen van Europa, die met hun rode kleur behoorlijk intimiderend kunnen overkomen. Maar na een paar jaar slechts enkele te hebben waargenomen, is deze bedreigde diersoort toch weer uit de kast gekomen; en daar waar de mieren een lekker hapje zien, zijn de hoornaars er als de kippen bij om dat af te pakken. Leve de revolutie!
De Griekse mieren – ik neem tenminste aan dat ze niet met de vluchtelingen meekomen uit Turkije – zijn dit jaar behoorlijk vlijtig, alsof ze zich proberen in te dekken tegen een moeilijke winter die dit land wellicht te wachten staat. Of zouden ze inzamelen voor het goede doel? Tegenwoordig moet je een trieste keuze maken met donaties: aan de vluchtelingen óf aan de Grieken die vooral in de steden amper nog het hoofd boven water kunnen houden.
De Grieken houden – net als de krekels – van zingen, zeker ’s zomers. Maar nu de Griekse economie in zwaar winterweer is verzeild, weigert het arrogante Europa als een hooghartige mier de Grieken (én de vluchtelingen) de helpende hand toe te steken. Het zingen is de Grieken inmiddels wel vergaan: ze hebben geen geld meer om uit eten te gaan en gezamenlijk hun levensliederen te zingen, wat ooit zo’n geweldige Griekse traditie was. De komende winter zal bijzonder problematisch worden. Maar ondanks de ellende weet ik zeker dat de Grieken weer zullen zingen én dansen, desnoods om warm te blijven, zoals de mier de krekel adviseerde…