Vorig jaar werd het grootste graf ooit in Griekenland blootgelegd in Amphipolis, een stad uit de oudheid nabij Serres in Noord-Griekenland. Het graf – dat werd bewaakt door een leeuw en twee sfinxen – bestaat uit meerdere verzegelde kamers. Een team van archeologen verschaft zich langzaam toegang tot deze kamers die eeuwenlang van de buitenwereld waren afgesloten. De grote vraag is: wie ligt erin begraven? Mensen hopen dat het het graf is van Alexander de Grote, ook al is die in 323 v.Chr. ver weg in Babelonië gestorven. Andere denken dat het zijn vrouw Roxanne kan zijn.
Afgelopen zomer barstte de media van de speculaties en nieuwsberichten over Amphipolis. Maar nu de wereld andere zorgen aan zijn hoofd heeft en Griekenland in de ban is van de komende verkiezingen, zijn de berichten over de voortgang van de opgravingen in het Amphipolis graf van de hoofdpagina’s verdwenen. Toch zijn er recentelijk 5 skeletten gevonden, die opnieuw een golf van nieuwsgierigheid en speculatie zouden moeten oproepen maar dat niet hebben gedaan. Wie waren de vrouw, de drie mannen en het kind?
Het moeten wel belangrijke mensen zijn geweest, want het fraaie graf met mozaïekvloeren, beeldhouwwerken en meerdere kamers was veel te groot volgens de regels voor graven die in die tijd golden. Heel vroeger konden de Grieken hun doden begraven zoals ze wilden: met pompeuze optochten die door de stad trokken om zoveel mogelijk mensen te trekken, ingehuurde gezelschappen die al krijsend van verdriet het nodige kabaal maakten, en graven die zo groot werden als het geld toeliet.
Maar in de 6de eeuw v. Chr. maakte de Atheense staatsman Solon wetten bekend, die het begrafenislawaai moesten inperken opdat de openbare orde niet werd verstoord; en de graven mochten niet groter zijn dan wat tien arbeiders in drie dagen konden bouwen, een tijdsbestek waarbinnen je toch al een behoorlijk bouwwerk kunt neerzetten. Maar het lijkt me dat het graf in Amphipolis wel een langere tijd nodig had om gebouwd te worden. Sindsdien verschenen staande grafstenen of pilaren (stèles), waarop vaak de overleden persoon stond afgebeeld.
Rond diezelfde tijd ontstond een traditie voor begrafenissen die ook de Romeinen grotendeels overnamen: de voorbereiding van het lichaam van de dode thuis (prothesis), de begrafenisstoet naar de begraafplaats (ekphora) en de teraardebestelling, waarna in het huis van de overledene een klein feestje (perideipnom) werd gehouden om iedereen te danken voor zijn aanwezigheid.
Sindsdien is er eigenlijk niet heel veel veranderd in de Griekse begrafenisriten: de overledene wordt klaargemaakt om ter afscheid te worden opgebaard, de open kist wordt naar de begraafplaats gebracht en in de aarde neergelaten, en tenslotte is er een bijeenkomst thuis of in een kafenion om de begrafenis af te sluiten.
De oude Grieken wilden de doden nog wel eens begraven met hun slaven, vrouwen en paarden, en zelfs huisdieren zijn in graven gevonden. Later werden dat voorwerpen en voedsel die de overledene nodig mocht hebben voor zijn reis naar de Hades, de onderwereld. Vaak werd er een muntje (obol) in de mond gelegd, om de veerman Charon te betalen die je over de Styx, de rivier langs de Hades, moest zetten. Tegenwoordig worden de doodskisten met bloemen gevuld.
Een plaats op het kerkhof is je hier echter niet lang gegund. Om ruimte te besparen wil de Griekse staat dat de begraven persoon na ongeveer 3 jaar wordt opgegraven. De botten worden met wijn zo wit mogelijk gewassen en aan de familie meegegeven, of ze krijgen een plek in het plaatselijke knekelhuis (ossuarium). Dat is niet altijd een straf, want er bestaan enkele beroemde knekelhuizen op de wereld waar het een eer is in te worden geplaatst, omdat ze er een kunst van hebben gemaakt om de botten te verwerken. Zo vind je in het ossuarium van Sedlec in Tsjechië fraai gevormde plafonds, lampen en andere versiersels, geheel van menselijke botten gemaakt. In de Portugese plaatsjes Alcantarilha, Evora en Pechão hebben de plaatselijke kerken een kapel die geheel gebouwd is van menselijke botten. Heeft de dode geen familie meer of wordt hij eenvoudigweg vergeten, dan worden zijn botten ergens op een grote hoop gegooid of vernietigd.
Bijgeloof wil dat wanneer een lichaam wordt opgegraven, de botten schoon en wit moeten zijn. Is dat niet het geval, dan heeft de persoon een zondig leven geleid. Sterker nog, ze zouden wel eens een vampier kunnen zijn! De enige graven op Lesvos die ooit de kranten haalden, zijn van veronderstelde vampiers die bij Mytilini werden opgegraven. Men was vroeger zó bang dat vampiers weer zouden opstaan uit hun graf, dat ze met stevige pennen door hun lichaam in hun grafkist werden vastgepind.
Je zou denken dat ook crematies zouden moeten worden aangemoedigd, om op die manier ruimte te besparen. In de Griekse oudheid was cremeren net zo gewoon als begraven worden. Er was zelfs een tijd dat het voor soldaten als een eer werd beschouwd om te worden gecremeerd, en veel helden uit de Trojaanse oorlog zijn dan ook vergaan tot as. Terwijl het de oude Grieken waren die de crematie in Europa introduceerden, werd in het latere – orthodoxe – Griekenland lijkverbranding als uit den boze beschouwd. De kerk wil het niet, en nog niet zo heel lang geleden kon je dan ook dag zeggen tegen je kerklidmaatschap, als je gecremeerd wilde worden. In 2006 echter besliste de staat dat crematie niet meer illegaal was. Maar tot op heden is er geen enkel crematorium in Griekenland te vinden en moeten de doden die tot as willen vergaan, uitwijken naar buurlanden zoals Bulgarije.
Giorgos Giannakos stierf op 18 januari aan een longontsteking, en hij gaat gemist worden in Molyvos. Deze lieve vriend die graag de natuur introk op zoek naar chorta en paddestoelen en die de vissen kende als zijn broekzak, had zijn ziel aan de zee verbonden en het is dan ook logisch dat hij voor crematie koos. Zijn voorlaatste reis is naar Bulgarije, waarna zijn as in Molyvos wordt verstrooid over het grootste graf dat de wereld kent: de zee. Vaarwel, Giorgos Jorgos!
Beyond the sea, beyond the sea,
My heart is gone, far, far from me;
And ever on its track will flee
My thoughts, my dreams, beyond the sea.
Beyond the sea, beyond the sea,
The swallow wanders fast and free:
Oh, happy bird! were I like thee,
I, too, would fly beyond the sea.
Beyond the sea, beyond the sea,
Are kindly hearts and social glee:
But here for me they may not be;
My heart is gone beyond the sea.
(Thomas Love Peacock)