Over zonneroosjes en zijn vreemde kostgangers.
Wat is de grootste bloem op aarde? Dat is de Rafflesia arnoldii, die met een diameter van één meter zich de koningin der bloemen mag noemen. Dit plantaardige gevaarte verstopt zich zó goed in de tropische jungles van Zuidoost-Azië, dat het zelden wordt gespot. Zie je haar eindelijk, dan denk je dat het een bloem van schuimrubber is, zo maf ziet ze eruit.
In Europa moeten we het doen met een dwergversie ervan: haar nichten-neefjes Cytinus hypocistus (roze hypocist). Deze kleine bloemen lijken echter absoluut niet op de koningin der bloemen. Ze groeien in boeketjes waarvan de buitenste bloemen vrouwelijk en de binnenste mannelijk zijn, en het geheel lijkt sterk op een bosje radijsjes vanwege de bolvormige bloemen en de felrode kleur met wit. Voor degenen die bijziend zijn, lijken ze op een rode paddestoel met witte stippen, die zich in het jungle-achtige rijk van de bladeren van de zonneroosjes verbergen.
Daar zijn ze min of meer mee getrouwd, met die kreukelbloemen, zoals ik deze vrolijke zonneroosjes noem die met hun paars en wit gestippelde struiken massaal de heuvels en berghellingen op het eiland kleuren. Onder hun donkergroene bladeren kun je dan soms die knalrode hypocist vinden, die parasiteert op de onzichtbare wortels van de zonneroosjes.
Iemand vertelde me dat haar vader die radijsachtige bloemen plukte en meteen in de mond stak: ze smaken naar honing. Ik heb deze test echter niet aangedurfd: ze hebben ook iets paddestoelachtigs en in die wereld staat de kleur rood meestal voor gif. Toch vind je op internet terug, dat deze rare plant zonder noemenswaardige stengel noch duidelijke bladeren wel degelijk eetbaar is en dat ze ook wel als vervanging voor asperges wordt gegeten. Deze dagen grijpen de wilde asperges nog steeds om zich heen en zwaaien met hun vette, eetbare nieuwe loten vrolijk boven ondoordringbare stekelbosjes: een doorn in het oog omdat degene die nog niet zijn geplukt, zonder kleerscheuren onbereikbaar blijven.
Grieken maken een omelet met de wilde asperges, en als ik het internet vertrouw, zou je dus ook een omelet met hypocisten kunnen maken. Het zou wel een fraai, kleurrijk ogend gerecht worden. Verder worden er in de medische wereld ingedikte aftreksels van de plant gebruikt tegen dysenterie en keeltumors en als bloedstollend middel: waar de zonneroosjes – waarvan de wortels de levensaders zijn voor de hypocist – al niet goed voor zijn!
Zonneroosjes lijken wel ijdel in de zon te hangen, maar het struikgewas werkt ondertussen hard om een soort hars te maken: landanum. Zo makkelijk als je een hypocist in de mond steekt als honingbonbon, zo moeilijk is het dit zonneroosjeshars te oogsten. Het zijn de bloembladeren die er druppels van uitzweten, en die kun je het beste op het heetst van de dag eraf halen. In de oudheid joegen slimme boeren hun eigenwijze geiten door de kreukelbloembosjes en kamden naderhand het kostbare hars uit de ruwe vacht. In de middeleeuwen werd dit monnikenwerk gedaan door de kloosterbewoners, die met een leren riem over de zonneroosjes streken zodat het hars daar aan bleef kleven. Nog steeds is dit landanum een gewilde stof voor vooral de cosmetische industrie, die het verwerkt in parfums, zeep en deodorant. Nu kom je echter geen monniken meer tegen die de planten ervan langs geven, maar worden zowel twijgjes als bloemen geplukt en vervolgens gekookt totdat de hars komt bovendrijven.
Zonneroosjes zijn niet eenkennig, want ze houden ook erg van paddestoelen, die je in de herfst in hun nabijheid kunt vinden. Een andere geliefde levenspartner is de woestijntruffel (Terfeziaceae). Deze telg uit de truffelfamilie heeft niet zo’n sterke smaak en kost ook maar een tiende van de prijs van die zo geprezen, meer bekende truffels, dus echt rijk kun je er niet van worden. Maar een snufje woestijntruffel over een roodwitte hypocistenomelet of een honingbonbon zou niet gek zijn. Wauw, dat wordt dus met de knieën op de grond, goed zoeken onder de zonneroosjes!