Er zijn van die dagen – en dat zijn er veel hier op het eiland – dat het nummer A Perfect Day van Lou Reed maar blijft rondspoken in je hoofd. De zee, zo glad als olie (zoals de Grieken zeggen), transparant en van een blauw waar je maar niet genoeg van krijgt. Op zo’n perfect mooie dag trof ik vorige week echter een wit gespikkelde zee aan. Wat dreef daar in het water?
Ik concentreerde me op de spikkels en zag tot mijn afgrijzen, dat er duizenden visjes in zee dreven. Bah! Wat was hier aan de hand? Ik trok de stoute schoenen aan om toch even het water in te duiken; ik kwam hier tenslotte om af te koelen. Echter na twee schoolslagen en de vis als sardientje herkend te hebben, rende ik het water weer uit. Weet ik veel wat die dode vissen veroorzaakte! Tezamen met omstanders sloegen we de met vette sardientjes bezaaide zee gade, terwijl we de kustwacht alarmeerden.
Enkele uren later trok ik weer naar het strand, nieuwsgierig of ik er een zee van water of van vissen zou aantreffen. Tot mijn verbijstering zag ik een aantal mannen rondrennen in de ondiepe wateren, die enthousiast de ene plastic tas na de andere vulden met sardientjes. Waren ze de zee aan het schoonmaken? De mannen moesten lachen om mijn bezorgdheid: “Nee, nee, de sardientjes waren goed!” Eten, eten, gebaarden ze. Opmerkelijk was wel dat geen van de vissen zich dichtbij de vloedlijn had gewaagd, laat staan dat ze aanspoelden. Waren ze wel dood? Iemand vertelde dat er waarschijnlijk een net van een vissersboot was stuk gegaan en dat het daarom opeens een luilekkerland-zee was geworden: de smakelijke visjes dreven er zó voor het oprapen. Ik bekeek het schouwspel van vissen verzamelende mannen, besloot dat de zee in ieder geval veilig zou zijn om te zwemmen en liep naar een stuk minder visrijk water.
Terwijl ik als een vis in zee dreef, vroeg ik me af waarom een sardine – door het lot gekozen om bevrijd te worden uit een vissersnet – niet gewoon wegzwom, maar net als ik, de buik naar boven, zich lekker liet wiegen op de magere deining die er die dag stond. Verderop in zee zag ik glinsterende ruggen kleine salto’s maken boven het blauwe water: daar ging duidelijk een vrolijke school vissen, en zo moest ik aan de sardinetrek denken, die in juli regelmatig in Zuid-Afrika plaatsvindt en waaraan miljarden sardines meedoen, ongeacht het gevaar opgegeten te worden door hordes bloeddorstige haaien, andere roofvissen, vogels, vissers en toeristen die op dit spektakel afkomen. Wie weet werd er voor de sardines nu een kleine Griekse minitrek georganiseerd, en waren al die ronddrijvende visjes deelnemers die even aan het bijkomen of aan het dutten waren. Maar als dat zo was, dan moesten er ook roofvissen omheen zwermen, want dit soort ‘evenementen’ blijft nooit lang onopgemerkt. Angstvallig speurde ik over het wateroppervlak op zoek naar die bekende zwarte driehoek. Maar zelfs de zeemeeuwen hadden nog niet in de gaten welk een maal er aan hen voorbij trok. Toch zat het me niet lekker, en als een verstandige sardine zwom ik terug naar de kant.
Lesvos is bekend om zijn sardientjes. Vooral de papalina sardientjes uit de golf van Kalloni (en die van Jèra) zijn volgens kenners de keizers onder hun soort. Er wordt gezegd, dat die visjes vetter en smakelijker worden dan die uit open zee dankzij het eten van een speciaal soort plankton dat daar in de warme wateren groeit.
Misschien was de minitrek op weg naar de Golf van Kalloni en raakte verdwaald (de mond van die baai is niet zo breed) en vermoeid. Of misschien vluchtten ze juist weg, bang voor het komende Sardinefestival in Skala Kallonis, waaraan honderden sardines zullen deelnemen, maar dan wel op de grill of begraven in het zout. Hoe het ook zij, de volgende dag was er geen sardine meer te bekennen: niet drijvend op de rug, niet zwemmend en ook niet aangespoeld op het strand. Ik stortte me zonder zorgen in zee: weer een perfecte dag.