De halfgod Asklepios (ca 500 v.Chr), een populaire heler die naar men zei zelfs doden kon doen herrijzen, werd zó populair dat overal ter zijner eer heiligdommen verrezen waar de zieken konden genezen. Ze leerden er gezond te leven door onder andere heilzame baden te nemen, en moesten bovenal veel slapen. Kwam in hun dromen Asklepios langs, dan was er grote kans dat ze genazen. Ik kan me niet herinneren Asklepios in mijn dromen te hebben gezien. En ik werd niet wakker in een tempel, maar in een van de tientallen ziekenhuizen die het centrum van Athene rijk is: het Hippokration, een academisch ziekenhuis dat rond 1922 werd opgericht, toen Griekenland na de oorlog met Turkije volliep met Griekse vluchtelingen. Daarvoor werd een klassiek pand aangekocht, dat nog steeds staat te stralen aan de beroemde VasilissisSofia Avenue. Later verrees erachter een spuuglelijk roze gebouw. Het ziekenhuis werd vernoemd naar Hippokrates, die zijn carrière opbouwde in het Asklepieion (sanatorium) op Kos en er heilig in geloofde, dat ziekte geen straf van de goden was maar een natuurlijke oorzaak had. Toch heb ik stiekem wel de goden aangeroepen. Wat moest ik anders? En voor zover ik bij bewustzijn was, hield ik me voor dat ik zoveel mogelijk moest slapen, de enige mogelijke kuur wanneer je op een ic bed ligt vastgepind met slangen die verbonden zijn aan allerlei medische apparatuur.
De eerste keer dat ik me bewust werd dat ik me weer onder de levenden bevond, was toen er langzaam een raam verlicht raakte, aangeraakt door de zonsopgang, en er een piepklein stukje Athene zichtbaar werd. Het betoverende licht van Athene was een wonderlijk levenselixer voor me: ik keek uit naar elke volgende dageraad. Later zag ik lucht, erg blauw, en een lelijk bruin kantoorcomplex dat grotendeels verlaten leek. Dit complex, bestaande uit twee torens, bleek later het hoogste gebouw van Griekenland te zijn: de Athene Torens (Pyrgos Athinon), de ene 28 verdiepingen hoog, de ander 15 verdiepingen, voltooid in 1971 en toentertijd zelfs het hoogste gebouw van de Balkan. Twee weken lang heb ik deze torens – waarin grotendeels machtige banken, verzekeringen en dure advocaten hun schimmige zaken uitvoeren – bestudeerd. Er viel niet veel aan te zien en er vloeide maar bar weinig leven in de vele etages. Hier en daar wat lichtjes, een eenzame meneer zittend achter een immens bureau, en een robot met 2 antennes die een verdieping hoger voor het raam stond (later, toen mijn zicht verbeterde, bleek dat een bloempot met 2 bloemen te zijn). Het uitzicht hield me gekluisterd aan het leven.
De grootste nachtmerrie van de ic is de dorst. Je mond vol korrelige viezigheid, uitgedroogde ijsschotsen, de tong bedekt met een dikke laag stukjes plak. Daar mocht hoogstens een vochtig sponsje tegenaan worden gehouden. En dan wel doodleuk vragen hoe het met je gaat, maar je kunt met zo’n uitgedroogde mond nauwelijks “a” of “o” zeggen. Tegenover me lag een vrouw, stevig verankerd aan allerlei slangetjes en dergelijke, verbonden met zakken met knalgele jus d’orange. Wat een tantaluskwelling was om aan te zien wanneer je dorst hebt, dorst, dorst, dorst, en ook al weet je dondersgoed dat er geen jus in die zakken zat, maar een of andere medicinale vloeistof.
Er zijn me slechts flarden bijgebleven van mijn verblijf op deze marteletage. Vloeistoffen werden bijgevuld, bloed werd getapt, injecties gegeven, en dan stond er weer een ploeg artsen en studenten (het was tenslotte een universitair ziekenhuis waar studenten massaal meeliepen met de artsen) aan je bed om je afgetakelde lijf met de enorme omgedraaide Y-vormige snede te bestuderen, die modderig leek van de Betadine. Ik had geen ziekenhuiskleding, zelfs geen slip, en voelde me naakt, smerig en vernederd, maar er was niets aan te doen. Gelukkig zat ik zó onder de verdovende middelen, dat ik me er niet echt druk om kon maken.
De hele ic setting heeft wel wat kermisachtigs. Vooral ’s avonds, wanneer de hartbewakingsmonitoren hun pulserende lichten loslaten op het donker, wanneer de slangetjes waar doorheen levensvocht glijdt geheimzinnig flikkeren, en de flessen doorzichtige vloeistof doen denken aan platte heupflessen wodka (een goede combinatie met de zakken gele vloeistof: wodka-jus).
De dag dat Griekenland zijn 200-jarig bestaan vierde, viel in mijn ic-tijd, en dus was er overal feest en stond Athene op z’n kop wegens het bezoek van talrijke belangrijke gasten. Hoog in de ivoren ziekenhuistoren was ik me van niks bewust. Toch had ik het idee dat er op de ic driftig werd gepoetst, als verwachtte men hoog bezoek. Alle flessen, slangen, stangen en wat maar kon blinken werden stevig opgewreven. Het personeel – waarvan de meesten zo waren weggelopen uit de Netflix-serie Orange is the New Black– tetterde opgewonden. Het leek wel of er een discoavond werd voorbereid. Er kwam echter die avond een statige delegatie mannen langs, op en top gekleed in fraaie pakken, die iedereen feliciteerde (voor zover ik me dat tenminste herinner). En die ploeg stond ook stil bij mijn naakte lichaam: geen idee wie het waren, maar ik knikte gedwee ja, nee en amen.
Ik vond de avonden sowieso luidruchtig: het personeel kletste, lachte en flirtte honderduit, alsof ze een dagje op schoolreis waren. Misschien staat het zo in mijn benevelde brein, dat er ’s avonds menig feestje was op de ic, maar van de andere kant was het goed dat het verplegend personeel zo vrolijk was. Tenslotte zijn de tijden bar en boos voor hen. Daar kwam ik wel achter, toen ik na ongeveer een week van die nachtmerrieachtige etage weg mocht.
(wordt vervolgd)