De zo gevierde zomer brengt ook allerlei ongemakken met zich mee. Soms zelfs griezelige ongemakken, in de vorm van enge insecten en ander gespuis. Mijn grootste gruwel is de kameelspin (Solifugae). Die loop je niet elke dag tegen het lijf, maar van de week lag er een dood exemplaar naast de voordeur en mijn hersenpan sloeg meteen op tilt: waar kwam die onverlaat vandaan?
Twee jaar geleden heb ik wel vijf van die griezels gezien, waarvan er een tegen de hordeur was opgeklommen, vast op zoek naar een gaatje om het huis binnen te dringen. Alleen al het idee dat het zo’n engerd lukt om zich achter je computer te verstoppen, op de bank onder een kussen tv te gaan zitten kijken, of lekker een dutje onder je dekbed te doen… Met die gedachte raak ik meteen in paniek, wat ik ook deed toen ik ‘m in de hordeur zag hangen. Ik snelde naar de badkamer, pakte lukraak een spuitbus en spoot het monster morsdood. Hij ligt nog steeds in een glazen doosje bij een vriend, die mij van de (dode) spin moest komen ontzetten en deze zo interessant vond, dat hij hem wilde bewaren. De haarlak houdt het goed.
Voor zover ik weet, worden kameelspinnen in Griekenland niet veel groter dan 10 tot 15 cm, maar in Afghanistan en andere woestijnlanden – waar ze eigenlijk thuishoren – gaan verhalen de ronde dat die rol- of schorpioenspinnen (zoals ze ook genoemd worden) dubbel zo groot kunnen uitvallen en met gemak een flink gat in een kamelenbuik kunnen vreten. Wetenschappers proberen de zonnespinnenangst goed te praten: ze zijn niet echt giftig, ook al kan een kamelenspinbeet giga pijn doen. Ik loop echter liever tien blokjes om, dan zo’n boksende schorpioenspin (hij is officieel zelfs geen echte spin, ook al heeft-ie acht van die enge tentakels) tegen te komen. Wanneer je er één hebt gezien, volgen er meer, dus ik vrees dat het een onrustige zomer gaat worden, temeer omdat vrienden diezelfde dag ook zo’n duister sujet tegenkwamen.
Voor rondspringende sprinkhanen ben ik niet bang. Nou ja, ze moeten niet op je armen en al zeker niet op je neus landen. Maar het zijn wel catastrofale veelvraten. Op buureiland Ai Stratis is ongeveer twee weken geleden de noodtoestand uitgeroepen wegens een sprinkhanenplaag van bijbelse proportie. Ik vraag me af, of ze naar Lesvos komen zodra daar het land is kaalgevreten. De eerste kleurrijke gezanten – ook al een behoorlijk legertje! – zijn neergestreken tussen mijn aardbeiplanten waar ze alle bladeren aan rafels scheuren en op grote schaal aardbeien proeven. Er zijn er zelfs die met aardbei-volgevreten buiken overspringen op de rozenbladeren, ook al hebben ze daar concurrentie van luizen, torren en meeldauwschimmels.
Ook complete legers akelige minimiertjes komen voor, die de keuken en de voorraadkast onveilig maken. Die zijn niet zozeer eng, maar vooral behoorlijk vervelend. Ik doe erg mijn best om geen kruimel voor ze te laten liggen en alle zoetigheid potdicht te schroeven. De veelgebruikte pot honing staat zelfs in een kommetje met water, volgens mij onbereikbaar voor die kleine opdondertjes. Maar geloof het of niet, dit heerlijke zoetwatermeer wordt nu gebruikt voor zwemles: de miertjes die slagen, hebben de honingpot bereikt, dus ik zal er een stevig golvende oceaan omheen moeten bouwen, wil ik de honing niet met die ettertjes te hoeven delen.
Toen kreeg ik ook nog eens hoog bezoek. Een gigantische wesp, een hoornaar-koningin, lukt het al jaren om mijn huis binnen te dringen en ook al zet ik haar telkens uit huis als een ongewenste gast, elke vroege zomer doet ze exact drie pogingen om binnen op de koffie te komen. Misschien ziet ze er enger uit dan ze is, maar ze presteert het om recht boven mijn hoofd aan een dakbalk te hangen, luid orerend alsof ze op een zeepkist in Speakers’ Corner staat. Dan voel ik me alsof het zwaard van Damokles boven mijn hoofd hangt en maak ik me uit de voeten. Maar ik laat me niet zomaar mijn huis uitjagen: ik loer vanaf gepaste afstand net zolang tot ze het belieft om lagere regionen op te zoeken en ik haar met een limonadeglas en vliegenmepper kan vangen en de tent uitzetten. Eigenlijk zou ik me vereerd moeten voelen met dit koninklijke bezoek, daar het onmogelijk om dezelfde adellijke dame kan gaan (dan moet ze al minstens 10 jaar oud zijn). Maar kennelijk sta ik in het draaiboek van – wie weet – de kroningsweek, en mag ze pas gekroond worden nadat ze driemaal mijn woning is binnengedrongen en ik haar driemaal zonder kleerscheuren heb weten buiten te werken.
Ondertussen zit ik met de handen in het haar: van schrik voor de kameelspin, van verdriet over mijn zieke rozen, wanhopig over wat ik kan uitrichten tegen zo’n luid smakkende sprinkhanenbende, moegestreden wegens de schoonmaakwoede versus de mierenaanvallen, en loerend of de koningin toch niet stiekem een vierde bezoek op ’t programma heeft. Maar voordat je het weet, kun je een zucht van verlichting slagen: wég zijn alle beestjes, maar dan is ook de zomer over…