Wanneer er een vochtige sluier over het landschap trekt
En verre bergtoppen zich hullen in een mysterieus licht
Als bevonden ze zich niet op het Griekse Lesvos
Maar in een ver gelegen poëtisch China
Wanneer de paars-roze cyclaampjes met hun omgekeerde bloemblaadjes
Massaal en schaamteloos groene hellingen verkleuren
Een gevaar voor zwangere vrouwen vormend
Maar naast bed geplaatst het libido kunnen versterken
Wanneer oeroude platanen hun bladeren als vallende tranen verliezen
Omdat – voor wie weet welke straf – ze naakt de winter in moeten
Dorpspleinen onbeschermd achterlatend onder hun reusachtige takken
Die in grillige bochten smekend naar de hemel buigen
Wanneer de bijen luid zoemend feesten gelijk Dionysos
In verleidelijk vol nectar zittende, geurende en bloeiende klimop
Die zich op sommige plaatsen dik als wijnranken
Zich onsterfelijk wanend rond bomen en struiken heeft geslingerd
Wanneer de paarse heide schuchter de knoppen opent
Zodat haar zoete parfum zich over de heuvels kan verspreiden
Er alles op alles op zettend om nuttige insecten te lokken
Voor een bijdrage aan een potje honing of wat koninginnegelei
Wanneer de karmozijnbes haar oogstrelende trossen bessen laat hangen
Met zo’n diepe kleur – maar o zo giftig als hel –
Verleidelijk voor waaghalzen die menen dat ze wél gezondheid brengen
als je ze jong en volgens het boekje bereidt
Wanneer de grijze, verlegen vijgenbomen hun grote gele bladeren kreukelen
En aarzelend laten vallen omdat hun jaarlijkse werk is gedaan
De nootachtige vruchten zijn gedroogd als winterse lekkernij
De enorme strooppotten geleegd, flessen gevuld, een aardse zoete geur achterlatend
Wanneer boleten, melkzwammen en andere paddenstoelen wakker worden
En zich door de vochtige grond naar de oppervlakte worstelen
Om hun parasol-achtige hoeden parmantig uit te vouwen
Onder een pak dennennaalden of onder de blote blauwe lucht
Wanneer de kleine, met rode blos opgemaakte appeltjes van Ayasos
Uit wilde bomen in groene gaarden zijn gevallen en verzameld
En gekromde tuinders hun waar aan de straat staan te prijzen
Als waren het gouden appels uit de tuin van de Hesperiden
Wanneer de zwaarlijvige kweeperen eindelijk rijp zijn
En hun fluwelen gouden huid erop wacht afgestroopt te worden
Zodat hun lichtgele, harde vruchtvlees in pot of pan belandt
Voor een wintervoorraad van jam, gelei, likeur of hoestsiroop
Wanneer de naar roze neigende granaatappels
Die vaak nog tot kerst halsstarrig in de bomen blijven hangen
Hun ontelbare bloedrode zaadjes prijsgeven aan lekkerbekken
Zoals Persephone die er in het dodenrijk te veel van at
Wanneer in de aantrekkelijk vrolijke aardbeienstruiken
Met stramme stammen die lijken op enorme kaneelstokken
De vruchten zo rood als kerstballen pronken
Waarvan je er maar ééntje mag proeven
Wanneer de stekelige bolsters van de fiere kastanjebomen
Ooit door de Grote Alexander naar Griekenland gebracht
Openscheuren om hun Sardische noten te tonen
Die ze met doffe ploffen laten vallen op het vurige bladertapijt
Wanneer de zonnestralen onverminderd warmte bieden
En hun licht teder over al deze natuurwonderen laat dwalen
In de avond een oranje licht toevoegend aan het toch al kleurrijke land
En steeds vroeger hun gerieflijke bedstee opzoeken
Wanneer deze warme kleuren en knisperende bladeren
Zoete vruchten en bloeiende planten met hun parfum het eiland overmeesteren
Wanneer zelfs de warme zee afscheid neemt van zijn zomerzwemmers
En dit kleurige jaargetijde is aangetreden.
Dan is het weer herfst, oftewel ftinoporo
En zijn er geen woorden genoeg om voluit te beschrijven
Hoe de Griekse goden van de Olympos telkens weer
Een feest maken van deze treurende wereld.