Mijn dagelijkse ochtendwandeling voert over de boulevard in Eftaloe, zoals ik de weg noem die daar langs de kust loopt. De enige waarneembare beweging is de golvende blauwe zee die aan de stranden knabbelt, terwijl er af en toe een ademzucht door de bomen ritselt. Alles lijkt verlaten, terwijl het toch half juli is. Ik kan me de jaren herinneren dat op dit vroege uur al volop toeristen aan de wandel waren of in de auto waren gesprongen om een stevige dagreis te ondernemen. En ook dat je een kudde ezels kon tegenkomen of wat verdwaalde paarden. Maar er is noch vee, noch een mens te bespeuren, enkel de keutels van een ploeg viervoeters die op een nog veel vroeger uur de bergen introkken en kwistig met sporen strooiden. Mijn hond lust er pap van, dus ik moet hem telkens vermanen: viespeuk!
Ik gluur of er kamers bezet zijn in de pensionnetjes en tel de vracht zonnebedden die net langs het zwembad zijn geparkeerd van een hotel dat klaarblijkelijk weldra open zal gaan en kennelijk heel wat volk verwacht. Ik ben nu zó gewend aan al die stilte dat zelfs tuinmannen die de voorbode zijn van de opening van een hotel of huis, me al kunnen storen. Laat staan een troep uitgelaten toeristen. Maar ik weet dat de meesten in dat hotel van ‘t ontbijt naar een bedje aan het zwembad verhuizen, de vrolijk babbelende zee totaal negerend. Ieder z’n eigen vakantie, denk ik dan maar.
De wegen op het eiland worden almaar stiller. Ik vraag me af hoeveel de bevolking van het eiland de laatste jaren is geslonken. Zelfs het aantal vluchtelingen is drastisch omlaag gegaan. Ik kan turen wat ik wil, maar aankomen zie ik ze niet meer. Geen langgerekte donkere streep met oranje bovenkant, waaraan je een vluchtelingenboot kon herkennen. Ze komen nog wel, maar het zijn er steeds minder die de grensbewakende schepen om de tuin hebben kunnen leiden en niet worden teruggeduwd naar Turkije.
Enkele jaren geleden is de weg opnieuw gladgestreken met asfalt en versierd met serieuze witte strepen aan de zijkanten en in het midden. Ook deze maatregel heeft het verkeer niet kunnen doen toenemen. Erger nog: bussen, huurauto’s en taxi’s zijn een bezienswaardigheid geworden. De enigen die het gladde asfalt ‘s morgens beroeren zijn wat boeren die met schapen of olijven het eiland drijvende houden. En ik en mijn hond.
Af en toe waait er een mondkapje voorbij: het nieuwe afval. Maar verder is er van corona niets te merken tijdens mijn dagelijkse ochtendwandeling. Een tijdje geleden vulde ik nog braaf een briefje in over tijdstip en aard van mijn verblijf op straat, een van de Griekse corona-regels. Ik heb nu zelfs geen mondkapje meer bij me, daar ik niet verwacht opeens in een mensenmenigte verzeild te raken. De weg is praktisch verlaten.
Gewoontegetrouw loopt men langs de kant van een weg. Zo heb ik dat als kind geleerd. Het beste kuier je op de weghelft waar je neus in de richting steekt van het tegemoetkomende verkeer. Ik raakte echter geobsedeerd door de twee parallel lopende middenlijnen, die opeens door mijn wandelroute waren getrokken. Wanneer je tussen de twee lijnen loopt met je ogen op de grond gericht, raak je bijna gehypnotiseerd: je moet ze wel volgen.
Dat kan tegenwoordig. Gewoon, ongestoord midden op de weg lopen. Waar zes jaar geleden nog een ernstige dreiging hing om van je sokken te worden gereden door nonchalante toeristen of langs stormende, mensen reddende NGO’s, of verdwaald te raken in een massa net aangekomen vluchtelingen, is het nu muisstil geworden en kun je hele verhalen uitwisselen met de hardoenen (ik noem deze hagedissen harlekijnen), die zich koesteren op de warme rotsen in de zon.
Ooit hadden we autoloze zondagen in Nederland. Dan mocht je ook over de middenlijnen van de uitgestorven wegen hinkelen. Daar doen de ochtenden in Eftaloe me een beetje aan denken, ook al wordt de stilte hier af en toe doorbroken door een boer in een krakkemikkig bakkie, een enkele hardloper en een tuffend brommertje. Dit sporadische verkeer weerhoudt me niet van het lopen tussen de twee middenlijnen. Het voelt als een uitdaging: een bepaalde vinger omhoog gestoken naar de wereld die van slag is door een virus dat niet alleen mensenlevens verslindt, maar ook kinken in heel wat levenskabels gooit. Wanneer je opgehitst door de nieuwsberichten gestrest de boulevard opstapt om de lijnen te volgen, de heuvels in, weg van het dorp, dan strekt het landschap zich gapend en loom voor je uit. Een eeuwig landschap dat lacht om onze zorgen: elke crisis is tijdelijk.