Over bronnen, waterreservoirs en de veel te vroege zomer.
Denk je aan de Griekse eilanden, dan zie je witte huizen en blauw water. Groene heuvels, ruisende bossen en sappige weilanden passen niet in dit cliché. Maar toch is in de winter, zeker op Lesvos, groen de overheersende kleur. Pas na de kleurrijke bloemenexplosies in mei begint het landschap zijn sap te verliezen en verschralen de weiden naar stro-blond. Mensen die’s zomers en in de herfst het eiland bezoeken weten niet beter.
Dit jaar is alles anders. Na de behoorlijk natte winter bleek de regen op te zijn, schoten de temperaturen omhoog en creëerden zelfs bijna een hittegolf. April voelt deze keer als mei waarin koelere avonden de hitte van overdag goedmaken. Ook de natuur, plotseling zonder regenwater, reageert: je ziet het landschap in rap tempo verdorren en vergelen. Wat dit voor de zomer gaat geven, weet ik niet.
Lesvos, dat zich rijk mag noemen met talloze natuurlijke bronnen, zal nooit droog komen te staan, zo heb ik altijd gedacht. Maar toch zie je dat talrijke waterrijke wonderen verdwijnen. Boze tongen beweren dat dat de schuld van de boeren is. Zij tappen natuurlijke bronnen af waardoor waterstromen droogvallen, zoals bijvoorbeeld de Pessas waterval bij Achladeri die al jaren slechts druppelt. Ook de waterval bij Klapados schijnt zijn meest waterrijke tijd gehad te hebben.
Deze week bezocht ik het kleine kerkje Panayia Zoodochos Pigi op het Faneromeni strand bij Sigri. Zoodochos Pigi betekent leven schenkende bron (een van de vele namen van de heilige maagd Maria). Er was ook daadwerkelijk een bron in dit kerkje dat is opgetrokken rond een open grot. Beneden in de grot staat het altaar, voor een groot gat in de rotswand, waar vroeger een kleine bron was. Er liep ook een riviertje van de grot naar zee, waarin grote, smakelijke oesters groeiden.
Het strand waaraan het kerkje ligt, is vernoemd naar een Mariaverschijning (Panayia Faneromeni). Het is niet duidelijk of ze bij de bron werd gespot, of gewoon op het strand lag te zonnen. Vandaar misschien dat het strand en het kerkje twee verschillende namen hebben. Ik zag geen Maria in de grot, slechts een dikke muis die als koster nerveus het grote kruis achter het altaar op- en afklom. Er was dus leven in de grot en je hoorde spookachtig geritsel. Toen ik met een lampje het gat achter het altaar bescheen, op zoek naar de bron van het water, glibberde er opeens een grote zilverachtig-zwarte slang uit het gat en ik rende van schrik weer de treetjes op naar boven. Je weet maar nooit wat voor ’n leven die bron nog schenkt!
Van water ontbrak echter alle spoor, ondanks dat de weergoden afgelopen winter zoveel regen over het eiland hebben gekieperd. Later vertelde iemand me dat hij de bouw van het kerkje nog had meegemaakt en tevens had gesmuld van de heilige oesters. Maar sinds er in de omgeving van Faneromeni zoveel landbouw is gekomen, droogde de bron langzaam op, inclusief het riviertje met oesters.
Niet dat Faneromeni helemaal aan de oprukkende woestijngoden is overgeleverd. Nog steeds stroomt er met veel gekabbel een grote rivier door het landschap naar de zee, met fotogenieke, geelblonde rietbossen aan haar oevers, kwakende kikkers en zonnebadende schildpadjes. Het is een waterrijk gebied gebleven en de begroeiing is er overvloedig.
Eén klooster op het eiland raakte geen water kwijt, maar er verscheen juist een schitterend blauw meer aan zijn poort: het monastiri Pitharioe bij Erèsos, genoemd naar het kruikvormige ravijn waaraan het ligt. Het was natuurlijk niét zo dat van de ene op de andere dag de monniken konden gaan vissen: het is een stuwmeer dat is gebouwd om de omgeving te beschermen tegen overvloedige regenval en om de landbouw te voorzien van water.
Lesvos heeft nog een aantal andere stuwmeren, waaronder het stuwmeer van Molyvos en dat van Sedoendas, gelegen aan de gelijknamige rivier, hoog in de bergen boven Plomari.
Het scheelde niet veel of er was nog een stuwmeertje bijgekomen: in Eftaloe.
Afgelopen week kreeg mijn wc steeds meer kuren, en nadat de loodgieter was opgetrommeld, stootte hij op een groot zwembad onder het huis. Het huis had zó weg kunnen zeilen op dit ondergrondse meer. Boomwortels hadden verstoppingen veroorzaakt in de afvoerbuis,en de heuvels boven het huis hadden kennelijk zoveel water aangevoerd, dat een opvangmeer onvermijdelijk was. Het duurde uren eer al het water door de ontstopte afvoerbuis was weggestroomd.
Nu bedenk ik opeens dat ik al dat water misschien als waterreservoir had moeten laten staan. Wanneer de zomer nu al in april is begonnen, hoeveel water zal er dan nog over zijn in augustus? Dan had ik niet aan een hemelsblauw meer gewoond, zoals de monniken van Pitharioe, maar aan een moerassig bruin watertje, een stinkend paradijs voor muggen.