Jamboel

Over aardbeien, moesmoela, kersen en abrikozen inmaken.

Ondanks het recente rare zomerweer – veel bewolking en af en toe stevige buien – groeide al het fruit gestaag door en is het nu oogsttijd. Enkele weken geleden begon het met de zomerkoninkjes, ofschoon de zomer nog heel ver weg leek en je rubberlaarzen aan moest wegens de modder. Vorig jaar had ik enkele aardbeienplanten op een stukje land uitgezet. Ze hebben echter de drang om te wereld te veroveren en nu lijkt dat veldje op een heuse aardbeienplantage. Erg attent van ze, maar toen ik om de andere dag in het veld stond te plukken, wist ik niet meer waar ik mijn voeten moest neerzetten, te bang om een plant kapot te trappen. Zo kon ik urenlang aardbeien staan plukken en tegelijk gymnastiek doen, want ik moest me in de raarste bochten wringen om maar niet op een aardbei te gaan staan. Nog ‘n geluk dat ik niet languit in de aardbeienbedden ben gevallen! En daarna moest ik de keuken in om er jam van te maken. Elke dag yoghurt met aardbeien of een aardbeienbavarois toe gaat immers ook vervelen…

Dit jaar hoopte ik mijn jamkunde ook uit te kunnen proberen op een voor mij nieuwe vrucht. Om de een of andere reden had ik in de voorgaande jaren nog nooit de moesmoela (enkelvoud: moesmoelo) ontdekt: dat is de uit het Turks overgenomen naam voor Japanse wolmispels, elders in de wereld ook wel loquats genoemd. Andere Griekse benamingen zijn onder andere despola en mespila. Het zijn gele, eivormige vruchten in een boom met donkergroene, haast leerachtige bladeren. De het hele jaar door groen blijvende boom komt oorspronkelijk uit Japan en China, waar ze hem al zo’n duizend jaar kweken voor het fruit. De smaak van de rijpe vruchten is fris en zoet en doet in de verte aan abrikozen denken, maar er jam van maken is weer een ander verhaal.

Ik besloot een recept voor gelei uit te proberen. Je kookt de moesmoela en vervolgens hang je ze op in een doek om het sap op te vangen, waarna je dat later met suiker inkookt tot een smakelijke gelei. Jam maken ziet er altijd zo gemakkelijk uit, maar het tegendeel is waar. Ik heb namelijk nog geen geleisuiker op het eiland ontdekt en jam maken met gewone suiker, dat gaat best wel goed, maar de kunst is te stoppen wanneer de jam de goeie dikte heeft, en dat is niet zo makkelijk te ontdekken in zo’n grote, borrelende pan fruit. Zo heb ik in de kast nog een paar potten gebrande abrikozenjam staan: jam met een vleugje rooklucht.

Van de smaak van de moesmoelagelei bleef op den duur helaas niets meer over: de suiker overheerste en dat hele lekkere frisse van de moesmoela was ver te zoeken. Ik heb er nu dus maar moesmoela-wespenvanger-vocht van gemaakt, voor in de wespenvangers die ik over zo’n maandje alweer moet ophangen, wil ik niet al te veel worden lastiggevallen door die geel-zwarte rakkers.

Moesmoela schoonmaken is een hels karwei, omdat je de vele, grote pitten eruit moet halen, waarna er niet zo heel veel vruchtvlees overblijft. Geef mij dan maar pruimen of abrikozen: halveren, één pit eruit halen en klaar! Die abrikozenpitten kun je overigens óók in de jam verwerken, want daar wordt-ie lekker pittig van: per kilo vruchtvlees moet je zo’n tien stuks kraken, daarna blancheren om het bruine velletje eraf te halen, vervolgens klein hakken en 5 minuten voordat de kooktijd ten einde loopt door de jam doen.

Na de wolken en de buien kwam de hitte. De temperatuur bevindt zich nu al enkele dagen dik boven de 30 ºC, wat normaal is hier voor de tijd van het jaar. De zon deed zó haar best dat de morellen – in het begin wat klein – al heel snel tot volle, grote, sappige, donkerrode kersen uitgroeiden. Dus moeten ze elke dag worden geplukt, waar ik soms weleens moeite mee heb, want zo’n boom vol rode kersen ziet er als een plaatje uit. Maar ook de vogels hebben dat plaatje in de gaten. Luid snaterend zitten er grote, Vlaamse gaaien in de bomen, die met elke kers welke ze buit maken, vrolijk lachend wegvliegen.

Dan waren die kleine, vinkachtige vogeltjes die brutaal in de moerbeiboom gingen hangen, een stuk discreter. Geruisloos deden ze er een paar dagen over om de boom leeg te eten. Ik had nog geeneens door dat de moerbeien rijp waren! Je vraagt je soms af, waarom je zoveel poezen hebt… Maar die hebben al lang in de gaten dat de vogels meestal sneller zijn dan zij, vooral als ze in een boom zitten.

Er is geen lol aan om al die kersen te ontpitten, als je jam wilt maken. Maar als je dat eenmaal achter de rug hebt, gaat het snel. Behalve wanneer je even niet oplet en de borrelende massa kersen overkookt in de pan. Dan sta je opeens met je schoenen in een kleverige, rode brei die werkelijk overal aan vastplakt. Het is zó klef, dat je vermoedt dat de jam nu wel dik genoeg is. Daar ziet het in ieder geval aan de buitenkant van de pan, op de muren en op het fornuis naar uit. Dus schenk je de hele overgebleven handel in de gesteriliseerde potten, om er na enkele uren achter te komen dat de jam een kersensaus is geworden. Hittegolf of niet, morgen moet ik een perzikenboom leegplukken, een zak pruimen omtoveren tot jam, likeur en chutney maken en de laatste kersen uit de snavels van de brutale vogels redden.