Lesvos was ooit een piratennest. De beroemde en machtige zeerover Barbarossa kwam zelfs van hier. Wanneer je nu langs de kusten rijdt, krijg je de indruk dat het eiland is teruggekeerd naar haar hoogtijdagen van piraterij: de vloedlijnen liggen bezaaid met kleine scheepswrakken die – klotsend in de aanrollende golven – langzaam ten onder gaan.
Nu het weer steeds meer naar een onberekenbare winter neigt, bieden de Turkse mensensmokkelaars de zogenaamde luxe van kleine, echte scheepjes die er op het eerste gezicht betrouwbaar uitzien, maar in realiteit gewoon zinkende tobbes zijn, die met een overvolle lading amper de overkant halen.
De lek gestoken rubberbootjes worden regelmatig verwijderd, maar de ooit vrolijk gekleurde toeristenbootjes, van de Turkse dump gered voor olijfzakken vol knisperende biljetten, zijn blijkbaar wat moeilijker te verslepen en vormen de trieste sporen van riskante reddingsacties.
Op zee zijn ook weer zeerovers actief. Lafaards die ze zijn, hijsen ze geen doodskopvlag maar vallen ze gemaskerd en in snelle bootjes anoniem de op rubber en wrakhout drijvende vluchtelingen aan, nemen geld en telefoons in beslag en maken soms de motor – of erger – de opblaasbare boot onklaar.
Aan de vele stranden tuimelen hulpverleners over elkaar heen om angstige bootmensen een veilig en warm onthaal te geven. Ze zwemmen naar aan de kust in nood verkerende bootjes, of storten zich in de golven om aangekomen bootjes vol met in paniek schreeuwende vrouwen, krijsende kinderen en andere hulpbehoevenden veilig aan wal te helpen. Na afloop zijn ze net zo doorweekt als de mensen die Allah op hun natte knieën danken, omdat ze Europa hebben bereikt.
Het dorp, ’s zomers het toneel van slenterende toeristen gehuld in minimale kleding, biedt nog steeds een beeld met zomers uitgedoste bezoekers. Er zijn hulpverleners uit dusdanig koude landen dat ze het schitterende herfstweer als zwoele zomerse dagen in de armen sluiten. Vanonder mijn wollen muts kan ik het soms niet laten om te speuren naar kippenvel. Maar deze mensen zitten vaak zo vol adrenaline, dat de herfstwind met een koud winters randje geen grip krijgt op hun blote armen en benen.
Glurend vanachter de gordijnen zullen de oudjes in het dorp wel verwonderd deze jongerenparade in zich opnemen. De leeftijd van de bezoekers is drastisch naar beneden getrokken: ik schat de gemiddelde leeftijd van deze helpende handen rond de 30 jaar, net iets ouder dan die van de vluchtelingen. Sommige dorpelingen denken dat hulpverleners goudzoekers zijn: ze kunnen amper geloven dat deze jonge mensen voor geen of weinig geld naar hun eiland komen om drenkelingen te helpen. In Griekenland is men gewend zelf de kolen uit het vuur te halen.
De mannen lopen erbij als stoere zeerovers: tegenwoordig moet je een baardje hebben om erbij te horen en de grote zonnebril heeft het ooglapje vervangen. De vrouwen paraderen met kleurrijke haardossen of met een zedige hoofddoek. Want ze komen uit alle hoeken van de wereld, net zoals alle godsdiensten hier nu vertegenwoordigd zijn.
Het zal hun jonge bloed wel zijn, wat ze regelmatig als wegpiraten over Lesvoriaanse wegen jaagt. De huurauto’s, gewend aan de slakkengangetjes van 50-plus toeristen, worden nu tot het uiterste getergd, zelfs op stoffige, onverharde wegen, zodat de voertuigen het aanzien krijgen van deelnemers aan de Dakar rally.
En zo zijn het noorden en oosten van Lesvos, inclusief de hoofdstad Mytilini, een hotspot voor hulpverleners geworden. Kom je op andere delen van het eiland, dan valt de ongewone drukte weg en krijg je opeens weer dat oude Lesvos-gevoel: rust en vredigheid op een eiland dat maling heeft aan de tijd en zijn eigen gangetje gaat. Zoals nu de tijd is aangebroken om de olijven te verzamelen. Geen vluchteling die hier verandering in kan brengen.
Het eiland met zijn eeuwenlange tradities en inwoners, waarvan velen niet zo heel lang geleden nog zó arm waren dat ze blootsvoets over de wegen liepen, lijkt echter te verstoffen. Soms willen de netten voor de olijvenopvang wel eens een andere kleur krijgen en steeds meer mensen kopen, als ze het zich kunnen veroorloven, kleine machines die de olijven uit de bomen schudden. Maar de aloude lange stok (dèbla) die met mankracht de takken afrost, blijft het meest gebruikte gereedschap om de olijven uit hun bomen te krijgen.
De immer toenemende stroom vluchtelingen heeft echter een deel van het eiland uit zijn lethargie gehaald. Het met zweet en tranen opgebouwde toerisme kreeg behoorlijke klappen, maar vervolgens dienden zich na het hoogseizoen plots massaal de hulptroepen aan: veel wat op slot ging voor een winterrust kon de deuren weer openen, en de vluchten zitten overvol.
Toeristen kun je deze hulpverleners niet noemen: ze werken zó hard dat ze amper beseffen waar ze zijn. Het grootste deel van de vluchtelingen strandt in het gebied rond de twee meest toeristische en geprezen dorpjes van het eiland (Molyvos en Skala Sykaminia), maar de internationale meute helpers heeft geen notie van alle andere schatten die het eiland verbergt. Ze proeven hooguit een stukje van de Griekse gastvrijheid en zon.
Lesvos kun je bijna anarchistisch noemen: geen autoriteit die enige grip krijgt op het leven hier. Met oneindige ruzies over hoe vluchtelingen het best geholpen kunnen worden, hebben groepen dorpelingen net zoveel bereikt als het vergaderrijke Europa. Maar er is een kern lokale inwoners die – net als alle toegestroomde hulpverleners – genoeg heeft van al dat gezeur: wanneer de politiek faalt, doe je het gewoon zelf. Zo gaat Lesvos aan een historische winter beginnen: Molyvos en Skala Sykaminias kunnen hun winterslaap wel vergeten, en Mytilini kan rekenen op een topseizoen. Die dorpen en de hoofdstad zullen bruisen van activiteit en zich in het centrum van de wereld wanen, ook al zijn ze een tranendal geworden. De vluchtelingendrama’s zullen zich opstapelen en de kerkhoven zijn al vol, maar de inwoners worden in deze droeve tijden terzijde gestaan door daadkrachtige, jonge helpers die als engelen uit de hemel massaal op het eiland zijn neergestreken.