Mijn ergste nachtmerrie is uitgekomen op 1 augustus 2020: een bosbrand die de achtertuin binnendrong. De waarschijnlijke oorzaak: een boer en zijn vonken spuwende tractor maaiden vrolijk een olijfveld niet ver van mijn huis vandaan. Vonken die vlammen werden. De eerste hongerige vlammen zetten de aanval in op gortdroog gras en vervolgens nam de wind ze mee uit wandelen. Een wind die duidelijk mijn kant op wilde. Tien brandweerauto’s, twee blusvliegtuigen, een -helikopter en talloze burgers hebben met veel inzet de brand weten te stoppen.
Ik ben vooral tijdens hete zomers bang voor bosbranden. In augustus mijd ik grote bossen, ik ben altijd alert op rookpluimen en bij de minste of geringste barbecuelucht steek ik mijn neus in alle windstreken ter controle. Als er al branden zijn op Lesvos, zijn de vurige tongen altijd ver weg, zoals enkele weken geleden de brand bij Thermi. Deze keer dus niet.
Het landje waar het begon, ging niet voor de eerste keer in vlammen op. Toen jaren geleden een pyromaan de omgeving van Molyvos onveilig maakte, ontstond de enige brand in Eftaloe op dat veldje, en was hij snel geblust. De brandstichter was vooral actief rondom de weg naar Vafios. De man of vrouw is wel gepakt, maar zoals het in een dorp gaat, is het voor buitenstaanders moeilijk er achter te komen wie het was. De Amerikaanse schrijver Timothy Jay Smith die jaarlijks weken op het eiland verblijft, heeft er zelfs een recentelijk uitgekomen thriller over geschreven: Fire on the island*.
Mijn vuurangst zorgde er vorig jaar voor dat ik – na de desastreuze brand in Mati (in de regio Attica op het vasteland) een lijstje maakte met wat ik zou meenemen, mocht ik ooit moeten vluchten voor de vlammen. Dat lijstje moet je dan wel duidelijk zichtbaar op de voordeur hangen, want wanneer paniek bezit van je neemt, kun je niet meer helder denken.
Nadat ik de computer aan de buren had meegegeven, bedacht ik dat ik de boel nat moest houden. Terwijl in de nabije verte de vlammen al richting hemel schoten, stond ik met de tuinslang struiken nat te pissen, tot ik bedacht dat ik de slang beter op het huis kon richten. Vervolgens kwam ik op het idee om wat tassen met spullen te vullen in huis. Eenmaal in huis had ik geen idee wat en gaf het op. Belangrijker was het huis te besproeien. Een tuinslang lijkt nutteloos met zicht op een naderende vuurzee, dus verdween ik een derde keer het huis in, waar mijn oog op m’n handtas met al mijn papieren viel. Oeps. Bijna vergeten. Van schrik maar weer de waterstraal op het huis gezet, terwijl het vuur luidruchtig naderbij kroop. Toen de vlammen de boom omarmden, wiens takken altijd zo vriendelijk tegen het slaapkamerraam tikken, gaf ik het huis op. Inmiddels waren er ook de nodige mensen toegestroomd, aan wie ik de tuinslang overhandigde waarna ik op trillende benen afdroop.
Hond Bowie sprong meteen in de auto en werd naar zee gereden. De achttienjarige Albino is een straathond, die pas de laatste jaren mijn huis als zijn thuis beschouwt. Ondanks dat het een huishond is geworden in de zin dat ie het liefst de hele dag binnen slaapt, krijg je hem niet de auto in. Hij luistert nauwelijks, gaat altijd zijn eigen weg, en nu is hij sinds enige tijd ook nog eens stokdoof. Ik leer hem gebarentaal, wat hij al aardig onder de knie krijgt. Hij heeft altijd geweigerd aan de lijn te lopen. Meneer is zijn eigen baas en had duidelijk geen zin in een wandeling. Hij was met moeite enkele stappen vooruit te krijgen. Geen spoor van paniek wegens de vette brandlucht en inmiddels neerdwarrelende vonken: Albino wilde het huis in, waar ik hem met veel moeite net uit had weten te trekken. Jawel, hij rook onraad, want ik was gewapend met een riem, die ik hem tenslotte omdeed. Toen pas raakte hij in paniek, probeerde de lijn door te bijten, kronkelde van woede, maar deed geen stap verder. Toen hij zijn gebit tot bloedens toe op de riem had stukgebeten, deed ik zijn riem af en liep richting zee, waar de eerste brandweerauto’s in vliegende vaart me tegemoet kwamen. Ik gaf Albino op.
Het veld waar het huis staat, liep eindelijk vol met blussend volk. Veilig aan zee, zag ik vlammen meer dan huizenhoog in dennen- en olijfbomen klimmen. Lang kon ik deze vernietiging niet aanzien. Ik ben naar een vriend in het dorp gegaan, die me opving met natte doeken, water, veel water, zoveel water zelfs dat ik onder de tuinslang ben gaan staan om m’n shock te blussen.
Na een korte maar angstige tijd hoorde ik dat het huis was gered. Ongelooflijk. En dat Albino jankend van angst naast de voordeur lag, tot hij weer naar binnen mocht. In tegenstelling tot enkele katten en ik had hij naderhand nergens last van. Geen hartkloppingen of trillende poten.
Er is weer wat landschap zwart geblakerd, maar het belangrijkste is dat de mooie woonplek niet verloren is gegaan. Door zo’n brand besef je pas hoe vergankelijk alles is en hoe weinig spullen je uiteindelijk nodig hebt. Leven in Eftaloe blijft een voorrecht.
Mijn ergste nachtmerrie is niet helemaal uitgekomen, want ik heb me geen seconde zelf bedreigd gevoeld door het vuur. Ik heb er voornamelijk van geleerd: ik heb gezien hoe snel de vlammen om zich heen kunnen grijpen, maar ik heb vooral gezien dat de bevolking net zo snel ter plekke is om te helpen. Zij waren de eersten die probeerden te redden wat er te redden viel, en hebben bijvoorbeeld ook het naburige hotel uit de vlammen weten te houden. Toen kwamen de brandweerlieden aangevlogen (uit Kalloni en Mytilini), die met hun waterkanonnen eindelijk een waardige tegenstander vormden voor het razende vuur. De helikopter maakte tenslotte de hele vuurpret af.
Bij deze wil ik nogmaals iedereen bedanken, zowel brandweerlieden als burgerlui, voor de redding van het huis en het stoppen van de brand. Duizenden malen dank! Χίλια ευχαριστώ!
*De titel is ontleend aan Timothy Jay Smith’s Fire on the island, gepubliceerd door Arcade Crimewise, ISBN 1950691608